Anderhalf uur gingen voorbij. Langzaam maar zeker dropen steeds meer actievoerders af. Onder hen ook de man met het stoppelbaardje en het zendertje in zijn oor. Nadat hij de aftocht had geblazen duurde het niet lang voor ook de allerlaatste volhouders zich op weg naar huis begaven. Christa bleef in haar auto achter, terwijl de regen met een blikkerig geluid op het dak tikte en over de ruiten stroomde. Ze overwoog om een flesje water uit het dashboardkastje te pakken, maar alleen al het druppen van de regen werkte behoorlijk op haar blaas. In plaats daarvan grabbelde ze een paar dropjes uit het doosje in de houder tussen de stoelen.
Ze keek op haar horloge. Kwart over vijf. Buiten was geen levende ziel meer te bekennen. Ze pakte haar MP7 speler.
“De aanhouder wint, maar in dit geval is het BioTec, dat met zijn stilzwijgen de langste adem heeft. De regen heeft ook de meest doorgewinterde actievoerders weggespoeld. De John F. Kennedylaan ligt er weer stil en verlaten bij en alleen de auto’s op de parkeerplaats van BioTec duiden er op dat er nog mensen aanwezig zijn.”
Ze stopte de opname en legde de MP7 neer. Toen bedacht ze zich, pakte het apparaatje weer op en zei: “Het is op zijn minst opmerkelijk te noemen dat BioTec geen enkele poging tot diplomatie onderneemt. In dit soort situaties staat uitgerekend deze bedrijfstak er om bekend geen gezichtsverlies te willen leiden. Daarvoor ligt de materie nou eenmaal te gevoelig. BioTec daarentegen heeft de protesten nadrukkelijk genegeerd, ondanks de aanwezigheid van de pers.”
Ze voelde een binnenpretje bij haar laatste woorden. Ach, niemand gaat journalisten tellen in een situatie als deze, dacht ze.
“BioTec heeft geen behoefte om haar kant van het verhaal te vertellen en lijkt daardoor in te stemmen met hetgeen de demonstranten beweren. Is dit inderdaad een moordhuis voor proefdieren? Is BioTec het centrum van de gruwelijkheden waarover de actievoerders spreken? Vloeit hier onnodig bloed van onschuldige apen, konijnen, ratten, vogels en andere beesten?”
Ze pauzeerde.
“Schrap dat laatste maar.”
Ze zette de MP7 uit. Het kan een aardig artikel worden, dacht ze. Ga nou niet eindigen met sensatiewoorden uit de roddelpers.
Ze startte haar auto en reed langzaam naar het einde van de weg, waarbij ze over haar linkerschouder nog eens aandachtig keek of ze iemand kon zien, maar het bleef angstvallig stil. Bij de kruising gekomen reed ze onder het spoortunneltje door en vervolgens naar de dichtstbijzijnde Mcdrive. Bart had vandaag zijn vaste avondje uit met zijn vrienden en dat betekende dat hij niet naar huis kwam om te eten. Niemand die op haar wachtte en dus was er ook geen noodzaak om thuis te gaan eten.
De regen plensde nog steeds door. Het monotone getik op het dak had iets rustgevends. Christa reed het parkeerterrein op en volgde de geanimeerde clown die haar vanaf een groot bord de weg naar het loket wees. Galileo liet van zich horen.
“Goedemiddag. U bent gearriveerd bij McDonalds. Indien u gebruik wilt maken van de Mcdrive, spreek dan nu uw bestelling in, of kijk op het display voor de menukaart.”
Christa glimlachte en schudde haar hoofd in reactie op Galileo’s chique manier om een lijstje hamburgers te presenteren.
De menukaart? Begin maar eens met een goed glas van uw huiswijn.
“Een McCheese, medium coke en uienringen,” zei ze zonder op het display te kijken. Ze had behoefte aan een flinke dosis calorieën.
“Wilt u frietsaus bij uw bestelling?” vroeg Galileo met zijn altijd hoffelijke stem.
“Ga heen met je frietsaus,” zei Christa. Galileo beschouwde het als een ‘nee’.
“Gelieve door te rijden naar het afhaalloket. U kunt betalen via bioscan.”
Christa wachtte tot de twee auto’s voor haar van hun snelle hap waren voorzien en nam toen positie in bij de spreekwoordelijke snavel die haar vette hap opboerde. Ze had altijd een bepaalde aversie gehad jegens het Mcdrive concept, maar ze had evenmin behoefte om zich naar het restaurant te begeven. Het regende te hard en binnen was het rond deze tijd een drukte van jewelste, dankzij de vele ouders die hun kinderen –ironisch genoeg- stil probeerden te krijgen door toe te geven aan hun gezeur om een happy meal. Het enthousiasme, de suiker en de aanwezige computergames maakten de kinderen bepaald niet stiller.
Ze waande zich nog liever een leeg blikje op een lopende band, dat machinaal met eten werd gevuld, dan zich in de jengelende, zeurende, rennende en joelende heksenketel te begeven.
Ze drukte haar raampje omlaag en nam de papieren zak in ontvangst die een onverschillig kijkende scholier met een headset op zijn hoofd haar aanreikte. Klantvriendelijkheid is vast geen onderdeel meer van de training, dacht ze en reed vooruit. Galileo meldde haar dat er € 24,95 was gescand. Het afschrift was naar haar bankaccount verstuurd. Christa schonk er geen aandacht aan. Ze parkeerde haar auto en begon aan haar eenzame hap, terwijl ze toekeek hoe het verkeer voorbijraasde op door het regenwater glimmende weg langs het parkeerterrein.
Het was even na zessen toen ze de manisch lachende fastfood clown achter zich liet. In gedachten lonkte haar badkamer, een geurig, heet bad met een ontspannend aroma naar keuze en een goed glas wijn om af en toe een slokje van te nemen terwijl het zachte schuim haar kin kriebelde. De ultieme afsluiting van een gure herfstdag die geenszins deed vermoeden dat het pas eind september was. Ze kon natuurlijk ook op de bank neerploffen en zde rest van de avond hersenloos wegzinken in deprimerende en inhoudsloze televisieprogramma’s. De donkere deuren van BioTec schoten door haar hoofd. Enkele minuten geleden was er een einde gekomen aan de werkdag voor de meeste bedrijven en een proefdierinstituut zou waarschijnlijk geen afwijkend rooster hanteren. Ze kon nog eens terugrijden en zien of ze wat meer informatie kon lospeuteren bij werknemers die op weg naar huis gingen, maar dan moest ze wel opschieten.
Het bad kon wachten. Ze trapte het gaspedaal in en reed met hoge snelheid terug naar het spoortunneltje, ondanks de waarschuwingen van Galileo, die haar vermanend en tegelijk ziekelijk beleefd wees op het feit dat ze de op deze weg geldende maximumsnelheid had overtreden en de geldboete hiervoor werd afgeschreven. ‘Gedane zaken nemen geen keer,’ was vroeger een van de uitspraken van haar oma en onder dit motto hield ze de vaart er in tot ze bij het tunneltje kwam. Enkele auto’s kwamen haar al tegemoet. Ze passeerde ze en reed de John F. Kennedylaan in, tot ze aan het einde van de weg bij de parkeerplaats kwam.
Drie personen -een van hen leek een vrouw te zijn- liepen naar hun auto’s op het parkeerterrein. Gewone, alledaagse mensen; er was niets bijzonders aan ze te zien. Waarom zouden ze wel bijzonder zijn? Had ze vanmiddag niet zelf nog gezegd het slechts medewerkers waren? Kleine radertjes in een groter geheel?
Christa opende haar dashboardkastje en haalde er een witte muts uit. Haar lange haar was volkomen uit model geraakt door de regen van vanmiddag en er hadden zich plakkerige slierten gevormd. Niet bepaald representatief, dacht ze en rolde het haar op haar hoofd, alvorens ze de muts opzette. Ze voelde even in haar jaszak en toen ze er zeker van was dat ze haar MP7 bij de hand had, stapte ze uit en haastte zich naar de slagboom.
De drie waren al ingestapt en maakten aanstalten om hun auto’s te starten. Christa keek naar de deur. Er kwam nog iemand naar buiten. Het feit dat de deur opende wees er op dat de rust schijnbaar was weergekeerd bij de leiding van BioTec. De loopbrug van de burcht was neergelaten en de pinnen uit de sloten getrokken. Toch bleef ze op haar hoede om vooral niet opdringerig over te komen. Daarom zette ze geen stap verder dan de slagboom, waar ze quasi nonchalant bleef staan. Twee auto’s naderden de slagboom. Christa zwaaide vriendelijk naar de eerste auto, terwijl de slagboom automatisch opende. Ze bukte zich naar het raampje aan de passagierszijde, dat omlaag schoof. De vrouw –ze schatte haar een jaar of 45- keek enigszins wantrouwend opzij, zonder haar beide handen van het stuur te halen.
“Goedenavond, mevrouw,” zei Christa. “Zou ik u een paar vragen mogen stellen voor NedNews?” De vrouw schudde haar hoofd zonder iets te zeggen en gaf gas. Christa ging recht staan, terwijl de auto de weg op draaide en richtte haar aandacht op de volgende auto. De man achter het stuur had blijkbaar al een vermoeden wat ze kwam doen en maakte zelfs geen aanstalten om te remmen. Gehaast verliet ook hij het parkeerterrein. De derde auto volgde twee minuten later, maar hetzelfde tafereel herhaalde zich. Christa zuchtte en besloot niet op de vierde persoon te wachten die ze zojuist naar buiten had zien komen. Er stonden nu nog maar een paar auto’s op het terrein en de slagboom was duidelijk niet de beste plaats om haar charmes in de strijd te gooien. Ze keek even om zich heen, niet wetende waar ze eigenlijk op lette en liep toen langs de slagboom naar de deur. Ieder moment kon een van de laatste werknemers naar buiten komen. Een van die mensen die nog snel even wat moest afmaken en niet om klokslag zes uur naar de lift stuiterde. Zonder de veilige buffer van een auto om hem heen zou ze hem veel gemakkelijker kunnen aanspreken. Of haar, natuurlijk, maar ze hoopte dat er een man naar buiten zou komen. Christa wist dat ze niet onaantrekkelijk was en haar ‘looks’ hadden in het verleden wel vaker hun nut bewezen wanneer ze iets van mannen gedaan wilde krijgen.
Deze keer mocht het niet baten. De deur zwaaide open en hoewel het een man was die linea recta op haar af kwam, was het er wel een die gekleed ging in een zwarte pantalon, lichtblauw overhemd en het glimmende embleempje van een bewakingsdienst op zijn borstzakje. Shit, daar hebben we de firma was-ik-maar-een-echte-smeris, dacht ze. Dit was het type dat niet te verleiden viel met een lieflijke oogopslag, een gulle, meisjesachtige glimlach of een stevig omhoog geduwd decolleté. De low budgetsheriffs van dit kaliber begrepen meestal pas dat ze verleid werden wanneer een vrouw alle kleren van haar lijf trok, hem bij zijn kloten greep en smeekte om die handboeien te gebruiken waar ze thuishoorden: in de slaapkamer.
De man richtte een klein, zwart scannertje op haar, dat hij vasthield met de finesse waarmee een peuter zijn lepel vasthoudt wanneer hij zijn favoriete puddinkje naar binnen slobbert en wachtte op een signaal dat nooit zou komen. Dit alles deed hij met een blik die hij waarschijnlijk zelf als bijzonder interessant en intimiderend beschouwde.
“Wat komt u hier doen?” vroeg hij nors.
“Wat vriendelijker mag ook wel hoor,” zei Christa. “Worden bezoekers hier altijd zo ontvangen?”
De man liet zijn hand met het scannertje zakken.
“Iedereen is al naar huis, dus er valt niks te bezoeken. En aangezien je hier blijkbaar niet werkt heb je hier ook niks te zoeken.”
Christa gebaarde met haar hoofd naar de drie auto’s die nog op het parkeerterrein stonden, al begreep ze ook wel dat deze hoogst waarschijnlijk eigendom waren van de bewaker en zijn collega’s, of misschien een verdwaalde schoonmaker.
“En die auto’s dan? Die zijn toch ook wel van iemand?”
“Mevrouw, ik geloof niet dat u een afspraak heeft. Ik sommeer u het terrein onmiddellijk te verlaten.”
De man was weinig consequent in zijn tutoyeren.
“Wat doen jullie nou precies daarbinnen?” vroeg Christa, wetende dat ze toch geen antwoord op haar vraag zou krijgen.
“Je mag het terrein nu meteen verlaten.”
“En anders?”
“En anders bel ik de politie. Dit is privéterrein.”
Christa lachte uitdagend. Ze wist dat het geen enkele zin had om met de bewaker in discussie te gaan en hoefde dan ook geen moeite te doen om vriendelijk of beleefd te blijven.
“Jammer dat ze jou niet toelieten op de politieschool,” zei ze, terwijl ze zich met een kittige heupbeweging omdraaide. “Anders had je zelf tenminste nog het recht om me op straat te gooien.” Dat gezegd hebbende liep ze triomfantelijk naar de slagboom, zonder een reactie van de bewaker af te wachten.
Ze stapte in haar auto, pakte haar portable die onder de passagiersstoel lag en klapte hem open. Vooralsnog had deze dag weinig interessant materiaal opgeleverd en ze betwijfelde of dit alsnog kon gebeuren, maar toch liet de situatie haar niet los. Het leek haar dan ook geen kwaad te kunnen om haar voorlopige verslag in de auto uit te werken in plaats van op de redactie. Wellicht dat er toch nog iets te zien zou zijn buiten kantooruren. Schimmige zaken die het daglicht niet kunnen verdragen, dacht ze cynisch. De bewaker had de deur alweer achter zich dichtgesloten en dankzij het ondoordringbare wolkendek leek het nu al langzaam donker te worden. Er zou vanavond wel niets meer gebeuren.
Christa zonk weg in haar artikel, zoals wel vaker het geval wanneer ze eenmaal aan het typen sloeg. Wat dat betrof was de auto lang geen ongeschikte werkplek. Lekker alleen, geen afleiding door collega’s, door Bart of door de televisie en hoewel de lege, natgeregende omgeving waarin ze geparkeerd stond weinig inspiratie bood, was het wel de neutrale factor die haar geest behoedde voor impulsieve gedachtenstromen die haar concentratie zouden verbreken.
Behalve dan dat gebouw aan de overkant.
Dat opmerkelijke gebouw waar elke vierkante centimeter glas nog altijd ‘op zwart’ stond. Dat gebouw dat niet alleen volledig afgesloten leek van de buitenwereld door het gebrek aan een een normaal aantal ramen en deuren, maar dat ook nog eens omheind was door een afzichtelijke betonnen muur. Christa richtte zich weer tot haar beeldscherm en typte verder:
‘BioTec doet op alle fronten zijn uiterste best om zich te isoleren van de buitenwereld. De ommuring is even solide als die van Oost-Berlijn in de vorige eeuw of Israël, om een recenter voorbeeld te noemen. Wie vanaf de straat door de struiken en de coniferenhaag stapt, loopt onherroepelijk tegen een blok beton. Zou men kans zien om daar ongestraft overheen te klimmen, dan vindt men enkel nog meer beton.
BioTec beschikt niet over ramen op de begane grond en de enkele verdwaalde zijdeuren zijn gemaakt van ondoordringbaar staal. De enige manier waarop BioTec aan zijn reputatie kan werken is door, in navolging van collega’s die ten prooi zijn gevallen aan de recente golf protestacties, een woordvoerder naar buiten te sturen en tegenpublicaties te schrijven.
Maar niets van dit alles. BioTec onderneemt geen enkele poging om zichzelf in een positief daglicht te stellen en wekt daardoor, bewust of onbewust alleen maar nog meer argwaan bij de activisten. Een dikke onvoldoende voor de afdeling PR.’
Ze raakte juist op dreef toen ze in de linker bovenhoek van haar blikveld iets zag bewegen. Het was de zijdeur aan de uiterste achterzijde van de ommuring die zojuist was geopend. Daar waar eerder nog alleen een donkere schaduw over de stalen rechthoek hing, viel nu een duidelijk lichtschijnsel op het asfalt.
Er kwam iemand naar buiten, die even om zich heen keek en daarna de deur achter zich in het slot liet vallen. Zijn manier van lopen verried dat het een man was.
Een man gekleed in een lichtgekleurde broek en dito hemd of trui. Wat het precies was kon ze niet onderscheiden, maar het was beslist geen bewakersoutfit.
Allerlei opties schoten door haar hoofd. Zou ze naar hem toe rennen, gewapend met haar MP7? Nee, natuurlijk niet. Dat had bij de anderen ook niet gewerkt. Zou ze op een afstandje, stapvoets achter hem aan rijden, zoals ze wel eens op televisie had gezien. Niet eens zo’n slecht idee, Chris, dacht ze. Op die manier kon ze zien waar hij naartoe ging en als de nood aan de man kwam zat ze veilig in haar auto en kon ze snel wegrijden. Nee, fout plan, Chris. Alleen in films vallen stapvoets rijdende auto’s op 200 meter afstand niet op. Bovendien, eens zou ze toch moeten uitstappen, als ze contact met hem wilde leggen. En dan? Wat dan?
De man in de lichte kleding liep intussen verder. Wanneer hij aan het einde van de weg kwam, kon hij links afslaan, maar daar liep slechts een weggetje naar het aangrenzende bos. Hij kon rechts afslaan, onder het tunneltje door, waar de oude koloniewijk lag waar ze vanmiddag doorheen gereden was. Hoe dan ook zou ze hem snel uit het oog verliezen als hij de hoek om ging.
Christa wachtte nog enkele ogenblikken tot hij wat verder bij haar vandaan was, klapte toen haar portable dicht, schoof hem snel onder de stoel en stapte uit. Ze duwde het portier zo zacht mogelijk in het slot, hoewel de man intussen op zulke afstand was dat hij het geluid, overstemd door de wind, beslist niet zou kunnen horen. Ze keek of de bewaker in zicht was, maar de ingang van BioTec was nog altijd verlaten.
Terwijl de man in de verte om de hoek verdween zette ze het op een lopen. Ze had geen enkel plan, maar ergens had het wel iets spannends, iemand zo te volgen. Het was dat kleine beetje avontuur dat voor de broodnodige adrenaline in haar saaie leven zorgde.
Je bent gek, Chris, dacht ze. Voor hetzelfde geld is het een of andere idioot die je dadelijk onder dat tunneltje staat op te wachten. De gedachte maakte haar benen zwaar en ze stopte halverwege de weg met rennen. Maar waarom zou het een idioot zijn? Hij werkte gewoon bij een, nou ja, redelijk normaal bedrijf. Het was het einde van de werkdag en mogelijk was hij gewoon op weg naar huis. Bij het type kerels dat vrouwen opwacht onder verlaten spoortunneltjes dacht ze toch eerder aan werkloze verslaafden, of thuisloze zwervers. Hij was geen van beide.
Ze liep door en stapte toen met enige terughoudendheid de hoek om. Het spoortunneltje was al in een zweem van opkomende duisternis gehuld. Een schaduw viel dreigend over de verweerde, donkere stenen, maar het was slechts de schaduw van de boom die naast de tunnel stond. Het enige dat hier leefde waren de plakkaten mos, die als vochtige, groenbruine parasieten over de wanden uitspreidden.
Er was niemand. De man, die haar net zo goed ter plekke had kunnen verkrachten en vermoorden, in willekeurige volgorde, liep al een eind verderop.
Daar waar de koloniewijk begon viel het licht uit de ramen van de kleine woningen over de stoep. De rechterzijde van de straat was onbebouwd. Lantaarnpalen schenen hun gelige licht door de takken van de overhangende bomen. Aan de linkerzijde vormden de arbeidershuisjes, muur aan muur, deur aan deur, een lange, stenen haag aan de linkerzijde van de straat. Woningen die ooit gebouwd waren voor medewerkers van de vroegere staalindustrie op het terrein dat nu verworden was tot een ongereguleerde onkruidkwekerij. De oude fabriek was een stille dood gestorven en dat gold ook voor de ambitieuze plannen om nieuwe hightech bedrijven uit de vrijgekomen grond te stampen. De arbeiders waren veelal werkloos achtergebleven en zochten hun troost in vergeefse, wanhopige sollicitaties, gokken en drank. Weinigen durfden te dromen van een toekomst buiten de deprimerende, verouderde woningen in de wijk en probeerden er samen met hun buurtgenoten het beste van te maken.
Halverwege de straat was een kroeg, waar de man naar binnen liep. Christa zuchtte gerustgesteld.
Maak jezelf toch niet zo gek, trut.
Christa liep rustig door tot ze bij de deur kwam waar de man zojuist naar binnen was gegaan. Ze knielde even op één knie om zogenaamd haar veter te strikken, zodat ze de gelegenheid had om naar binnen te turen voordat ze hem achterna zou gaan. Op het moment dat haar knie de grond raakte realiseerde ze zich pas dat ze helemaal geen veters in haar laarsjes had en besloot dan maar even aan haar hak te frunniken.
Ze keek opzij en zag wat leek op een alledaagse kroeg. Er stonden tafeltjes bij de ramen. Een ervan was leeg, aan het andere zaten twee oude heren te keuvelen achter een glas bier. Achter hen stonden nog meer mensen, verzonken in grappen en betekenisloze dialogen.
Ze stond op en keek nonchalant naar binnen.
Achterin zag ze, terwijl ze tussen een groepje mannen door keek, een pouletafel. De ballen lagen verspreid over het groene vilt, maar er werd niet gespeeld. Twee jonge vrouwen leunden tegen de tafel en lachten hartelijk om een opmerking van een man die tegenover hen stond. Rechts zag ze de bar, waarachter twee televisies hingen. Aan de bar zaten drie mannen. Een van hen droeg een witte broek en trui.
Dé witte broek en trui.
Christa stond op, duwde de deur open en liep naar binnen.
De geuren van verschraald bier en muf hout kwamen haar tegemoet. Een tijdloos aroma waarin de lange geschiedenis van dit oude café verankerd lag en dat nooit meer over te schilderen was.
Er hingen oude, grote speakers aan de muren die het café vulden met de zoete tonen van Paolo Ramos’ zomerhit van twee of drie jaar geleden. Het wekte de indruk dat de tijd wat langzamer liep in dit etablissement en vooral dat niemand daar moeite mee had.
De oude plankenvloer was versleten en had zijn glans al jaren geleden verloren, maar juist deze aftakeling was het levende bewijs van een goede klandizie. Evenzo versleten waren de eenvoudige houten stoelen bij de tafeltjes, met hun kromme poten en doorgezakte zittingen, die verrassend genoeg toch nog voldoende comfort boden.
Aan de muur hingen foto’s. Geen e-ink, maar eenvoudige, papieren foto’s, waarvan de meeste hier gemaakt waren. Een ervan toonde een groep mensen, vermoedelijk stamgasten, die op en rond de bar triomfantelijk hun hand omhooghielden. Allen hadden ze een sigaar of sigaret tussen hun vingers. ‘In memoriam – het rokersgilde van De Living – 1 juli 2008’ luidde het onderschrift. Rond die tijd was het rookverbod in de Nederlandse horeca met horten en stoten ingegaan. Deze stamgasten van het café dat klaarblijkelijk De Living, hadden er een ludiek afscheidsmoment van gemaakt. Ze konden toen nog niet vermoeden dat ze hun geliefde sigaret elf jaar later volledig zouden moeten opgeven. In 2019 waren alle conventionele rookwaren op de Europese lijst van verboden middelen geplaatst. De tevreden roker werd voor even een onruststoker, maar binnen enkele maanden had iedereen zich, zij het gedwongen, neergelegd bij de beperking tot de elektronische sigaret, ook wel de waterpijp genoemd, als enige alternatief voor definitief afkicken.
Christa zette haar meest neutrale blik op en liep naar de kleine bar aan de rechterzijde van de ruimte. Er was slechts plaats voor vier barkrukken en drie daarvan waren bezet, waardoor de enige vrije plaats direct naast de man in de witte kleding was. Een gelukkig toeval. Ze nam plaats op de kruk en bestelde een bier. Terwijl ze de inscriptie probeerde te lezen op de bronzen bel die boven haar hing, tapte de oude man achter de bar een glas vol, zette het op het viltje dat al voor haar lag en plaatste er direct een pinapparaatje naast. Als de moderne tv-schermen haar al niet aan haar broekspijp hadden vastgehouden, dan was het dit gebaar wel dat haar ervan weerhield om zich in een vergane tijd te wanen, toen kroegen nog blauw stonden van de rook en de rekening werd vereffend met muntgeld, biljetten die per ongeluk in een plasje bier op de bar werden gelegd of een krabbel op een viltje voor de volgende keer.
Christa keek de man vragend aan, maar hij schonk er geen aandacht aan. In plaats daarvan tikte hij met de geelgerande nagel van zijn wijsvinger op het apparaatje.
“5,50 alstublieft,” zei hij. Ach, het had zijn charmes dat er niet automatisch gescand werd. Rommelmarkten, kermissen en achtergebleven kroegjes als deze waren de laatste plekken waar de pincode nog gemeengoed was.
Ze moest even nadenken en toetste vervolgens haar code in.
“Blauw voor eenmalig of groen voor automatische afschrijving bij elke volgende consumptie,” mompelde de man tussen zijn borstelige snor en baard door, terwijl hij met een bedenkelijke blik keek naar de muts die ze over haar haar getrokken had.
Christa was zich er bewust van, maar besloot zich te beroepen op haar vrijheid van kledingkeuze en drukte op het groene knopje. De oude man knikte zuinig, pakte het apparaatje weg en stopte het weg onder de bar. Toen sjokte hij in alle rust naar de andere kant van de bar, waar hij in een onverstaanbaar mompelgesprek verviel met een van de andere heren.
De verouderde betaalwijze leek haar een mogelijk gespreksonderwerp om het ijs te breken, maar ze wilde liever niet de indruk wekken dat ze nooit eerder in deze kroeg was geweest. Dat zou haar aanwezigheid hier des te opmerkelijker maken.
Ze nam een slok van haar bier en keek nonchalant naar rechts, alsof ze door het venster naar buiten wilde kijken. De man die ze gevolgd had was amper een man te noemen. Het was nog maar een jongen. Ze schatte hem een jaar of twintig. Hij had mooi, gitzwart haar dat er prachtig uit kon zien, ware het niet dat hij blijkbaar weinig aandacht besteedde aan de verzorging van zijn kapsel. Het hing er net zo energiek bij als de barkeeper die een paar meter verderop luisterde naar het stoffige betoog van zijn hoogbejaarde en aangeschoten klant. Daarentegen had de jongen opvallend mooie ogen. Ze waren helder blauw, hetgeen opmerkelijk was, in combinatie met zin zwarte haar en niet al te lichte huidskleur. Zijn kaaklijn en hals vertoonden kleine, zwarte stoppeltjes, De jongen had een vriendelijk gezicht en keek alsof hij in goed gezelschap was, maar hij staarde slechts naar een voetbalwedstrijd die door een van de twee schermen boven de bar werd geprojecteerd. Het 3D filter stond bovendien slecht afgesteld, waardoor de spelers voortdurend door een rij drankflessen renden. Het deerde hem niet. Evenmin had hij oog voor Christa, die zichzelf er op betrapte dat ze niet langer deed alsof ze naar buiten keek, maar ongegeneerd naar haar buurman zat te staren. Het leek haar het uitgelezen moment om iets te zeggen, voordat hij zich van haar blik bewust zou worden.
“Kun je daar nou naar kijken?” vroeg ze, direct teleurgesteld over haar eigen openingszin. Voor een meid die ontelbare keren was versierd met goede en –vooral- minder goede openingszinnen moest ze toch wel wat beters in haar vocabulaire hebben.
De jongen keek haar aan. Van voren waren zijn ogen zo mogelijk nog mooier. Een vreemde tinteling schoot door haar lichaam. Een aangename tinteling voor een zomerse avond op een romantisch, afgelegen strandje, maar geen tinteling die thuishoorde tijdens haar research in een stoffige kroeg.
“Wat bedoel je?” vroeg hij. Ze meende een zweem van een accent waar te nemen, maar het was te subtiel om te plaatsen.
“Nou, die wedstrijd. Hij had die tv wel even mogen kalibreren. Het is toch niet echt praktisch om die jongens tussen de sterke drank door te laten rennen.”
“Ach, ik was het niet echt aan het volgen,” zei hij.
Zijn stem klonk aangenaam. Jeugdig en fris, maar toch ook mannelijk en rustgevend, met een donkere bastoon. Wat was dat toch voor accent?
De oude barkeeper keek hun kant op, terwijl hij met een eeltige elleboog op de houten plank leunde die rondom de bar liep. Christa keek hem aan met een blik die hem op subtiele wijze duidelijk maakte dat hij heus geen toezicht hoefde te houden op de jongelui die een biertje dronken aan zijn bar. Langzaam draaide de man zijn hoofd terug naar zijn andere klanten en vervolgde het gesprek waarin hij verwikkeld was geraakt.
“Wie spelen er?” vroeg ze.
“Irak tegen Denemarken,” zei de jongen en wees op het scorebordje dat ter hoogte van de linker bovenhoek voor het scherm zweefde. De landafkortingen stonden duidelijk vermeld. Ze besloot even af te wachten of de jongen zelf het gesprek zou voortzetten. In de meeste gevallen waren het de mannen geweest die het initiatief namen, wanneer ze in de kroeg met een van hen aan de praat raakte. De jongen nam een slok bier en richtte zijn aandacht weer op het scherm, ook al beweerde hij zojuist nog dat hij de wedstrijd helemaal niet volgde. Christa besloot mee te kijken.
De minuten op de teller kropen tergend langzaam voorbij. Zo nu en dan maakte ze een opmerking over hetgeen er tijdens de wedstrijd gebeurde. Een penalty die hopeloos de mist in werd geschoten. Een speler die meende dat er onterecht voor buitenspel was gefloten, maar door de scheidsrechter en enkele tegenspelers luid en duidelijk in zijn ongelijk werd gesteld. Christa nam het voor de voetballer op, hoewel ze geen flauw benul had wat buitenspel was. Ze juichte zelfs voorzichtig toen er een goal voor Denemarken viel, maar de jongen kon evengoed voorkeur voor het elftal van Irak hebben. Het maakte allemaal weinig in hem los.
“Wat denk je,” probeerde ze na een minuut of twintig, “gaan ze het halen?” Het was nogal een loze vraag. ‘Ze’, dat konden beide partijen zijn. En wat moesten ze eigenlijk halen? Ietwat zenuwachtig draaide ze aan de verlovingsring om haar vinger.
“Denemarken is best goed,” zei hij, “maar die Irakezen zijn veel te gedreven om een degradatie te accepteren. Die zouden best wel eens kunnen winnen.”
“Een gezonde portie gedrevenheid is niet verkeerd,” zei ze. “Ik denk dat we die allemaal nodig hebben. Al is het maar om ons door de dagelijkse werkdag heen te slaan.”
“Dat zou kunnen.”
“En jij?” vroeg ze. “Hoe bedreven ben jij?”
“Waarin?”
“Weet ik niet. In je werk, in je leven. In de liefde?”
“Hij lachte, kort en binnensmonds.”
“Gedrevenheid komt met passie. Als je plezier hebt in je leven en in je werk, dan hoef je je daarover geen zorgen te maken.”
“Heb je plezier in je werk?”
“Ik wel.”
Ze wachtte even, maar zijn antwoord bleef bij twee woorden.
“En in de liefde?”
Hij haalde zijn schouders op en keek naar het bijna lege glas dat voor hem stond. Erg gemakkelijk leek hij zich niet te voelen bij deze vraag en Christa bekroop het idee dat ze het gesprek in een richting stuurde die beter voor haar was dan voor haar artikel.
“Ach, liefde is ook niet alles,” zei ze. “Overgewaardeerd, net als de Mona Lisa.”
Hij keek haar aan “De Mona Lisa?”
“Eerlijk is eerlijk,” zei ze. “ik begrijp de ophef niet. Goed, het is een leuk schilderij, maar ik was er heel snel op uitgekeken. Is dat kleine prentje nou dat meesterwerk waar de hele wereld over roemt?”
“Ik vind het wel mooi,” zei hij.
Fijn, liet ze zich eens van haar mannelijkste kant zien, was het iemand met een fijngevoelige snaar voor kunst.
“Misschien ben je wel zo gedreven dat je geen oog meer hebt voor details,” zei hij en dronk het laatste restje uit zijn glas.
Christa staarde naar de barkeeper, tot de oude man ervaringsgewijs haar blik in zijn nek voelde en zich omdraaide.
“Twee alsjeblieft,” zei ze en gebaarde naar de glazen door voor hen stonden. De man slofte naar de tap en het zou haar niet verbazen als hij tijdens het tappen een dusdanig dieptepunt in snelheid zou bereiken dat zelfs de stroom bier uit de kraan bleef stilstaan, als een film op een spoel die niet meer werd aangedreven. Wonderwel lukte het hem om de glazen vol te krijgen en hij zette ze neer, waarna hij zijn geliefde pinautomaatje onder de bar vandaan toverde.
“Wie wil hem?” vroeg hij en keek neutraal tussen de twee door naar de pouletafel, waar de twee jonge vrouwen zich nog steeds lieten vermaken door de man die de ene na de andere grap uit zijn mouw schudde, hopende dat hij hiermee punten zou scoren bij zijn welgevormde en licht aangeschoten toehoorders.
“Laat mij maar,” zei Christa, hoewel het haar enigszins bevreemde dat de jongen haar aanbod om te betalen niet onmiddellijk weigerde, of zelfs maar aanstalten daartoe maakte. Tot nu toe was ze dat beetje hoffelijkheid toch nog wel gewend, zelfs van de ranzigste gladjakkers die haar ooit hadden geprobeerd te versieren.
Niet zeiken, Chris, dacht ze. Je bent toch een voorstander van emancipatie? Ze rekende af, pakte haar glas en hief het in de richting van haar buurman.
“Nou, proost dan maar hè?” lachte ze. “Op de gedrevenheid, in werk en liefde.”
“Oh ja.” De jongen had zijn aandacht alweer op het scherm gevestigd, maar pakte onmiddellijk zijn glas en tikte het hare aan. “Proost.”
Hij nam een bescheiden slok en zette het biertje weer neer.
Het was niet echt een accent. Het was meer een, tja... hoe kon ze dit nu omschrijven? Een soort welbespraaktheid. Alsof hij zijn linguïstisch vermogen nog maar net uit de verpakking had gehaald, met het cellofaan er nog omheen. Hij sprak ieder woord met een bepaalde voorzichtigheid en correctheid uit, zonder ook maar een letter in te slikken. Vloeiend gekeuvel over koetjes en kalfjes scheen hem vreemd te zijn.
Wie was deze jongen? Wat deed hij bij BioTec? Het liet haar niet los, maar ze bespeurde ook dat ze hem genadeloos zou kunnen afschrikken als ze hem te direct benaderde. De jongen was terughoudend en verlegen, hetgeen hij verbloemde door zich vast te klampen aan de wedstrijd. De vraag was wat hij zou doen als de scheidsrechter het eindsignaal floot en hij zijn aandacht ergens anders op moest richten. Het leek haar de moeite waard om dat af te wachten. De resterende speeltijd keek ze met hem mee in stilte, slechts af en toe onderbroken door een opmerking naar speler of scheidsrechter.
Het leek een eeuwigheid te duren voor drie korte en een lange fluittoon over het veld galmden. Het Deense publiek juichte, terwijl de Irakezen zwijgzaam het veld verlieten.
“Twee-nul,” zei Christa. “Dat is een tegenvaller voor ze.”
“Het zijn Irakezen,” antwoordde de jongen. “Die hebben wel ergere dingen meegemaakt. Ze zullen al blij zijn als hun trainer er nu niet eentje uitpikt en hem executeert als voorbeeld voor de rest.”
Christa lachte. Zijn grapje getuigde tot haar verbazing van sociale vaardigheden die ze hem daarnet nog niet durfde toebedelen.
“Jij nog eentje?”
“Nee,” zei hij. “Ik moet gaan.”
“Kom joh, de avond is nog jong.” Christa wierp haar allerliefste glimlach in de strijd.
“Nee, dankjewel.”
Ze zou hem vast wel kunnen overtuigen, maar opdringerigheid zou wel wat verdacht overkomen.
“Misschien heb je gelijk. Ik moet morgen ook weer vroeg op de... op mijn werk zijn. Jij natuurlijk ook.”
“Bedankt voor het bier.”
“Graag gedaan.”
Ze overwoog om hem een lift aan te bieden, in de hoop zo iets meer te weten te komen, maar realiseerde zich nog net op tijd dat haar auto bij BioTec stond. Bovendien zou het op zijn zachtst gezegd opmerkelijk zijn dat een jonge vrouw een vreemde man, ook al was hij jonger dan zij, een lift naar huis aanbood.
“Goedenavond,” zei de jongen en keek daarbij naar de oude barkeeper, die amper de moeite opbracht om zijn wijsvinger van de bar te tillen bij wijze van afscheid.
“Goedenavond,” zei hij op dezelfde toon tegen Christa, waarna hij van zijn kruk stapte en naar de deur liep. Christa draaide zich terug naar de bar en bekommerde zich om de inhoud van haar glas. Hij had haar achter zich gelaten als een decorstuk, een onderdeel van de bar en deze avond had haar bitter weinig opgeleverd.
Het was al donker toen ze terugliep naar haar auto tegenover het BioTec complex. Het onverlichte tunneltje dat voor haar lag, was in diepe duisternis gehuld. Haar hakken klonken hol op de oude klinkers in de verlaten straat die het einde van koloniewijk markeerde. Een onbehaaglijk gevoel bekroop haar, zoals de klimop zich rond de klamme bomen wikkelde en maakte haar bewust van de mogelijkheid dat haar nog meer kon bekruipen. Niet zo zeer hier, aan deze kant van het tunneltje, maar wel aan de andere kant; daar waar bomen en struiken stonden in plaats van huizen.
Ze dacht aan een documentaire die ze eens gezien had, over seriemoordenaars en hoe beleefd en sociaal ze zich hadden gedragen alvorens ze tientallen mensen van het leven beroofden. Sommige van hen waren nog beleefder en socialer dan de jongen aan de bar was geweest. Ze voelde het kippenvel op haar armen en de kleinste haartjes in haar nek waren ineens hypergevoelig voor de koele, vochtige avondwind. Met kloppend hart liep ze de tunnel in, die in het donker twee keer zo lang leek als enkele uren geleden. Was de jongen teruggelopen naar BioTec? Had hij zich afgevraagd wiens auto daar in de berm stond? Wie een beetje handig was met GlobaNet kon gemakkelijk achterhalen welke eigenaar er bij het kenteken hoorde. Christa had inmiddels zoveel artikelen op haar naam staan, dat een eenvoudige zoekopdracht met haar naam ook wel naar een foto zou leiden. Misschien geen foto waar ze met haar kekke mutsje op stond, maar wel een waarop hij haar gezicht gemakkelijk zou herkennen.
Ze voorzag hoe de jongen met zijn gitzwarte haar en zijn heldere blauwe ogen, zijn keurige witte trui en zijn beleefde uitspraak, nu als een perverse en woedende psychopaat tevoorschijn zou springen om haar keel door te snijden. Het einde van het stenen tunneltje kwam in zicht en de koelwitte straatverlichting van de J.F. Kennedylaan scheen om de hoek. De doorweekte struiken ritselden in de koude wind, maar er zat niemand verstopt. Ze was alleen.
Toen ze zich eenmaal in de door LED-licht omgeven openheid van de weg begaf, voelde ze zich wat meer op haar gemak. Een licht gevoel van schaamte overviel haar zelf.
Stel je toch niet zo aan voor een donker tunneltje, dacht ze. Die jongen is al lang weg en die zou bovendien geen vlieg kwaad doen.
Ondanks dat zag BioTec er, aan het andere einde van de weg, dreigend uit in het kunstlicht, dat lange, zwarte schaduwen op de vele hoeken in de betonnen muren wierp. Zo op afstand, van Christa gescheiden door het duistere, lege terrein, leek het bijna een fort, of een booreiland, midden op een nachtelijke oceaan. Ze klampte zich mentaal vast aan de ingebeelde veiligheid van de straatverlichting en liep door.
De twee metalen zijdeuren waren onverlicht, maar zonder twijfel ondoordringbaar voor buitenstaanders. Als ze hier wilde binnenkomen kon ze maar beter voor explosieven zorgen en hopen op nachtwakers met een heel slecht gehoor. Ze liep naar haar auto, stapte in en voelde zich opgelucht toen ze het portier dicht trok. Terwijl de eerste kleine regendruppeltjes opnieuw op de voorruit verschenen startte ze de auto en liet het onbehaaglijke industrieterrein achter in de duisternis.
Onderweg wakkerde de regen aan en toen ze thuiskwam viel hij met bakken uit de hemel. Hoewel de avondwering aan stond kon ze door het huiskamerraam zien dat de televisie aan stond.
Twee blonde meiden, ieder gekleed in een nauwsluitend zwart minirokje, stonden voor het scherm en voerden een wulpse striptease op. Terwijl het ene meisje met gesloten ogen en open mond met beide handen door haar lange, wilde haar streek en uitdagend met haar buik rolde, liet ze haar borsten strelen door het andere meisje dat hierbij haar billen zover naar achter stak dat haar rug een pijnlijk uitziende kromming vertoonde. Hun gladde lichamen heupwiegden krols door haar huiskamer.
Christa zuchtte en liet de auto de garage in rollen, waarna ze de poort sloot en de gang in liep. Ze hing haar jas op, trok de muts van haar hoofd en bekeek zichzelf in de spiegel bij de kapstok. Haar kapster zou zich bezatten aan de haarverf als ze dit zag. Met de haarborstel, die op het kleine tafeltje bij de spiegel stond en die ze elke ochtend opnieuw traditiegetrouw vergat in haar tas te steken, herstelde ze de schade zo goed en zo kwaad als het ging. Toen liep ze om de hoek naar de woonkamer, waar Bart haar met een norse blik stond op te wachten, zijn armen strak over elkaar.
Hij had haar natuurlijk horen aankomen. De televisie stond uit, alsof er nooit een stripteaseprogramma had plaatsgevonden. Op de salontafel lag een opengevouwen pizzadoos, waarin de afgekloven korsten lagen die Bart nooit at. De eerste keer dat ze met z’n tweeën een pizza hadden gedeeld na een romantisch avondje dansen, had Christa zich al verbaasd over deze gewoonte. Barts moeder sprak niet veel later over haar liefkozende opvoeding waarbij ze haar Bart nooit had gedwongen om zijn korstjes op te eten. In de jaren die volgden ontdekte Christa wel meer opmerkelijke gevolgen van haar goedbedoelde opvoeding. Naast zijn kinderlijke eetgewoontes ontbrak het Bart bijvoorbeeld volledig aan enig talent voor huishoudelijke taken. Ze keek dan ook niet op van de lege chipszak die naast de bank op de grond lag, naast zijn linkerschoen. De rechterschoen zou wel ergens in de keuken of op de gang rondslingeren. Bart was soms als een kind dat op een regenachtige dag met zijn beste kleren in een bouwput was gaan spelen, om vervolgens thuis over het hoogpolige, witte tapijt te dansen.
“Waar heb jij uitgehangen?”
“Ook goeienavond, schat,” zei ze.
“Het is kwart voor 9.”
“Wat wil je daarmee zeggen? Normaal ga je op maandag met je vrienden op stap. Dan ga ik toch ook niet klagen als je pas om 3 uur thuis komt.”
“Dat is wat anders. Je was toch om vijf uur klaar met werken? Ik heb hier op je zitten wachten.” Bart maakte wilde gebaren met zijn armen.
“Ten eerste kan ik niet ruiken dat je op me zit te wachten,” zei Christa “en ten tweede heb ik niet de indruk dat je je net zat te vervelen.”
Bart draaide zich om en liep naar de andere kant van de kamer.
“Ik hoef me toch niet te verantwoorden als ik even zit te zappen?” snauwde hij.
“Nou en ik hoef me niet te verantwoorden als ik later thuiskom van mijn werk,” zei Christa. Ze voelde de woede opborrelen vanuit haar buik.
“Ben je wel al die tijd aan het werk geweest?”
Ze stond versteld. Waar haalde hij het lef vandaan om zo’n vraag te stellen?
“Wat bedoel je daar nou weer mee?”
“Dat weet je fucking goed!”
“Als je denkt dat ik met een ander neuk moet je het godverdomme gewoon zeggen, Bart!”
Christa draaide zich, liep de gang op en trok de deur met een ruk achter zich dicht. Ze schrok zelf van de harde klap die de spiegel deed trillen. Kwaad liep ze de trap op, naar de slaapkamer.
Hufter, dacht ze, en liet zich op haar buik neerploffen op het bed. De zachte matras en het warme dekbed voelden prettig na al die regen en ineens voelde ze hoe moe ze was. Ze sloot haar ogen even. Het gaf een prikkelend, maar ook ontspannen gevoel achter haar oogleden. Ze had genoeg werk achter de rug voor vandaag, dat was duidelijk. Waarom kon er dan niet verdomme even een prettige thuiskomer volgen?
Zou hij iets weten? Dat ze in de kroeg had gezeten? Had de lucht van verschraald bier haar in de vezels van haar kleding naar huis gevolgd?
En wat dan nog. Ze had toch alleen maar met hem gesproken. Het was nou niet bepaald een slippertje. Ze hadden zich verdomme zelfs niet aan elkaar voorgesteld.
Hij was gewoon een wildvreemde, punt.
Een wildvreemde knul.
Die ze op een biertje had getrakteerd.
Voetstappen op de trap. De deur ging zachtjes open.
“Christa?”
Zijn stem klonk rustig en ze herkende de toon direct. Dit was Bart zoals hij klonk wanneer hij zich schuldig voelde. Een voorzichtige, jongensachtige toon, bijna fluisterend. Ze reageerde niet, ook niet toen ze voelde hoe hij naast haar op bed kwam zitten. Hij legde zijn hand op haar schouder.
“Lieverd? Sorry. Ik had niet zo achterdochtig moeten doen. Het was gewoon… nou ja… ik weet niet.”
Hij wist het inderdaad niet. Christa wist het wel. Hij was niet op stap gegaan en had gehoopt dat zij thuis zat, wachtend op hem, zodat ze zich naadloos kon aanpassen aan het schema dat hij ter plekke zou bedenken om zijn tijd te vullen.
Ze opende haar ogen en draaide zich op haar zij.
“Bart, ik zou gewoon graag willen dat je een beetje meer rekening met me houdt. Je kunt toch niet van me verwachten dat ik spring, zodra jij op je fluitje blaast? Ik heb ook een baan, ook een leven.”
“Je hebt gelijk, lieverd. Ik was gewoon een beetje fucked up dat het vanavond niet doorging en toen hoopte ik dat jij er wel zou zijn. Die opmerking had ik niet moeten maken.”
“Het is al goed,” zei ze. “Als ik had geweten dat je thuis was, dan had ik wel eventjes gebeld.”
Bart boog zich over haar heen en gaf haar een zoen.
“Je ruikt naar regen,” zei hij. “Ga even lekker douchen, dan kom ik ook. Hoe vind je dat?”
Hij kantelde zijn hoofd en probeerde haar zijn meest verleidelijke gezichtsuitdrukking te verkopen, maar Christa was niet in de stemming.
“Vind je het erg als ik gewoon even in bad ga? Ik ben erg moe, schat.”
Er viel direct een grote portie teleurstelling over Barts gezicht, maar hij bleef in zijn rol van lieve wederhelft.
“Dat is goed. Zal ik een wijntje voor je pakken dan? En als je daarna nog zin hebt, dan drinken we er beneden samen nog eentje.”
“Dankjewel.”
Christa raapte zichzelf bij elkaar en terwijl Bart de trap af liep, ging ze naar de badkamer, waar ze de kraan opendraaide. Ze had drie dagen geleden ook al een bad genomen en dit zou punten kosten op het weekoverzicht van hun tweepersoons sanitair waterverbruik, maar ze was er aan toen. Bovendien, dat wijntje dat Bart had voorgesteld, klonk erg aanlokkelijk. Nadat ze een flesje ontspannende lavendelolie in het water had gegoten, haalde ze de MP7 uit haar jaszak. De opnames van vanmiddag stonden keurig geregistreerd.
Terwijl de kuip vol liep beluisterde ze nog enkele fragmenten. Intussen kwam Bart naar boven met een glas rode wijn. “Ik zet hem naast het bad, hè,” zei hij en voegde de daad bij het woord. Daarna kwam hij terug, kuste haar op haar wang en luisterde een kort ogenblik mee.
“Weer van die dierenlui?” vroeg hij.
“Er was vanmiddag een protest bij BioTec,” zei ze.
“Dat was hopelijk de laatste voor mijn verslag van zaterdag.”
“Als het aan mij lag maakten ze een wet tegen die protesten,” zei Bart. “Ze lopen tegenwoordig voor elke schijt de straat op. Als het die fucking beesten niet zijn, dan is het water wel weer te duur, of het vreten. Of ze willen weer een landelijke ziektekostenverzekering. Altijd maar klagen. Laat ze maar gaan werken voor de kost.”
Jij hebt makkelijk lullen met je dikke poen, dacht Christa, maar ze had geen zin om weer een discussie aan te gaan over iets onnozels. Ze liet de MP7 naar het signaal van de zonnecollector in het slaapkamerraam zoeken en toen het display aangaf dat hij werd opgeladen legde ze hem op haar nachtkastje. Daarna liep ze naar de badkamer en trok haar klamme kleren uit, terwijl Bart naar beneden liep.
Op het moment dat ze in bad stapte hoorde ze beneden plotseling de muziek die ze ook had gehoord toen ze uit de garage was gekomen. Onmiddellijk werd het geluid zachter gezet, tot ze niets meer hoorde. Ze zag de scene met de twee wulpse meiden voor zich die hij daarstraks snel had afgezet, maar het heerlijke gevoel van het warme badwater overmeesterde haar op dat moment en terwijl ze wegzakte in de dromerige deken van lavendelaroma dreven alle gedachten weg uit haar hoofd.
“Licht dimmen,” fluisterde ze en zachtjes verdween het felle licht, tot er nog slechts enkele zwakke lampjes een mengeling van pastelgeel en -roze LED-licht op haar lieten neerdalen. Ze nam een slokje wijn, zette het glas terug en zakte tot haar kin in het warme water, waarna ze haar ogen sloot.
III.
Lange gezichten op de redactie. De koffieautomaat had het vannacht begeven en hoewel er al een monteur ter plaatse was toen Christa binnenkwam, hadden zich op deze zonnige dag donkere wolken samengepakt boven haar collega’s.
De redactie leefde op koffie. Het was het zwarte levensvocht in de aderen van het gezamenlijke journalistieke brein. Geen smeuïge improvisaties zonder cappuccino, geen intuïtie zonder melk en suiker, geen inside information zonder espresso en bovenal, geen Schuurman die te pruimen was zonder zwart, extra sterk.
Christa nam een bekertje water en liep naar haar bureau. Rachida was blijkbaar al vroeg op pad. Haar PC stond aan en was vergrendeld, dus ze was vanochtend al op de redactie geweest, maar haar tas, die ze alleen naast haar bureau liet staan wanneer ze zelf in het gebouw was, stond er nu niet.
Een lange man met een rossig baardje verliet het kantoor van Schuurman, met een aantal printjes in zijn hand. Hij staarde wat dromerig voor zich uit. De koffiecrisis was zichtbaar aanwezig.
“Sander?”
De man keek op uit zijn dagdroom.
“Heb jij nog iets ontdekt over Duchateau?” vroeg Christa.
“Nee, ik ben gisteren voor niks naar Brussel gegaan,” zei Sander. “We hadden net zo goed een stuk van Reuters kunnen nemen.”
“Vind je niet dat we er verder in moeten duiken? Die man had geen enkele reden om zelfmoord te plegen.”
“Wat wil je daarmee bereiken?” vroeg Sander. De dromerige blik viel alweer langzaam als een sluier over zijn ogen. Mannen denken maar aan één ding tegelijk, dacht ze. En op dit moment is dat duidelijk koffie.
“Goeie journalistiek, Sander, dat is wat ik daarmee wil bereiken.”
“Ik denk niet dat je dan in Brussel moet zijn. Maar als jij Schuurman kunt overtuigen, veel succes ermee.”
Sander liep door naar zijn bureau en plofte in zijn stoel.
Ergens had hij gelijk. Als Schuurman overtuigd moest worden om goeie journalistiek te bedrijven, dan moest dat maar. Ze liep onmiddellijk naar zijn kantoor.
Schuurmans bureau lag voller dan ooit. Het vettige papier waaruit hij gisteren zijn broodje had gegeten lag er nog hetzelfde bij, zij het een halve meter verder naar de rand van het bureau. Christa gaf hem maximaal één dag, voordat het papier, inclusief het verlepte blad sla op de grond lag. Het schijfje tomaat dat gisteren ook nog op het papier lag, was verdwenen. Ze wilde niet weten wat ermee gebeurd was. Schuurman had de knoop van zijn stropdas omlaag getrokken tot bij het tweede knoopje van zijn vlekkerige hemd. Met papier in zijn ene hand, een pen in zijn andere hand en een tweede pen tussen zijn tanden, overzag hij wanhopig de berg papieren die voor hem was uitgespreid. Hij lag minstens vijf koffie achter op schema.
Nadat Christa de deur achter zich had gesloten nam hij de pen uit zijn mond. Hij realiseerde zich dat hij er al een in zijn hand had en geïrriteerd wierp hij ze beide in een blikken pennenhouder naast zijn pc.
“Winkler, kan ik je helpen?” vroeg hij zonder op te kijken.
“Het wordt tijd dat je eens wat minder gaat printen en wat meer organisatie in je bestanden aanbrengt,” zei ze, starend naar de troep op zijn bureau.
“Het wordt tijd dat jij je met je eigen zaken bemoeit. Als de fik in die klote computer vliegt weet ik tenminste mijn spullen te vinden.”
Ach ja, papier brandt niet, dacht ze.
“Mag ik die zaak Duchateau van Sander overnemen?”
“Geen denken aan. Vandaag komt daar het laatste artikel over in de avondeditie en dan is het einde verhaal.”
“Jij denkt niet dat er een luchtje aan zit?”
Schuurman keek haar aan van onder zijn borstelige, grijze wenkbrauwen.
“Ja, er zit inderdaad een luchtje aan. Een heel smerig luchtje zelfs.”
“Dus jij denkt ook dat er meer aan de hand is?”
“Nee, natuurlijk niet!” schreeuwde hij. “Het enige dat daar stinkt, is het lijk van die idioot. Hou er nu over op. Reuters heeft niks, het ANP heeft niks, Sander heeft niks en jij zult ook niks vinden. Ik heb genoeg regionaal werk dat gedaan moet worden.”
Hij schoof drie bruine insteekmappen opzij en griste er een stuk papier onder vandaan.
“Hier!” Hij zwaaide er driftig mee, hetgeen de leesbaarheid niet bevorderde. “Dat is nou onze hoofdstad. Er zijn nog welgeteld twaalf kerken open, die niet verbouwd zijn tot restaurant, congrescentrum, bibliotheek of, of...”
“Psychiatrische instelling voor de koffielozen?” vroeg Christa.
“Ja, precies,” antwoordde hij, zonder zich bewust te zijn van het sarcasme in haar opmerking.
“En intussen wordt vandaag het startsein gegeven voor de veertigste moskee. De veertigste!”
Kleine spuugdruppeltjes vormden grijze stipjes op zijn papieren.
“Dit land gaat toch verdomme helemaal naar de knoppen, of niet dan? Ik dacht dat we nog een paar christelijke partijen in de regering hadden, maar die zakkenvullers keren ons weer eens de rug toe.”
“En het gezicht naar Mekka, nietwaar?” zei Christa. Ze glimlachte. Als Schuurman zonder koffie zat kon je zijn frustraties en zijn bloeddoorlopen ogen met een enorme pot zout nemen.
“Laat me raden, ik mag naar die wijk om de meningen te polsen van alle rechtgeaarde vaderlanders, die zich op de minaret getrapt voelen nu moskee nummer zoveel de WOZ-waarde in de straat onderuit schopt?”
“Nee, ik heb Rachida vanmorgen al gestuurd. Ik wil citaten van die Turken hebben dus dat moet zij doen.”
“Ze komt uit Marokko.”
Schuurmans hoofd zakte vermoeid opzij en een nieuw adertje in zijn oog leek te springen.
“Dat is hetzelfde,” zuchtte hij. “Jij gaat straks naar eh...” Hij speurde over zijn bureau als een havik over een veelbelovende steppe en plukte zijn prooi er uit.
“Ah, hier.” Hij overhandigde haar een printje.
“Mark Werkman, een of andere uitvinder. Claimt dat hij een revolutionaire alternatieve brandstof heeft gevonden.”
Christa keek hem verontwaardigd aan.
“Dat meen je niet. Heb je nog wat leukers voor me?”
“Je wilt toch zo graag een mooie coverstory? Als het waar is wat die vent beweert kon je weleens wereldnieuws hebben.”
Ditmaal was het Schuurman die een sarcastisch lachje op zijn gelaat toonde.
Een dodelijke verwensing lag op haar lippen, maar Christa herinnerde zich net op tijd wie van hen twee de leidinggevende was en slikte haar frustratie in. Schuurman was altijd al een extreem lastig geval, maar wie Schuurman Zonder Koffie kwaad maakte kon het maar beter afmaken door hem direct een houten staak door zijn hart te drijven. Ze beet op haar tanden, draaide zich om en verliet zo snel mogelijk het kantoor.
Terug aan haar bureau begon ze met het uitwerken van haar opnames bij BioTec. Hoewel ze zoveel mogelijk statistieken, superlatieven en redeneringen vanuit verschillende invalshoeken paraat had liggen, wist ze er geen boeiend geheel van te maken. Ze had alles wel geschreven dat er over de actievoerders te schrijven viel. Hoeveel meer spandoeken, foto’s en filmpjes van zielige dieren heeft een mens nodig? De enige twee zaken die haar gisteren gefascineerd hadden, waren de jongen die ze naar de kroeg had gevolgd en het grote mysterie achter de gesloten deuren van het bedrijf. Over beide kon ze niets in haar artikel zetten. Met tegenzin stak ze haar artikel in elkaar en stuurde het door voor de avondeditie.
“Hé, Chris.” Ze keek om.
Melanie had zich naar haar toe gedraaid en zat met de telefoon in haar hand.
“De automaat doet het weer. Er is weer koffie.” Melanie lachte gelukzalig. Op hetzelfde moment zwaaide de deur van het kantoor open en Schuurman stormde met ferme pas naar buiten. Zonder op- of omkijken liep hij dwars over de redactie naar de gang. Voor iemand die gemiddeld vier uur nodig had alvorens hij een e-mail zag, was hij buitengewoon snel op de hoogte van de herstelde koffieautomaat.
Christa zette haar artikel weg en opende GlobaNet. Ze vroeg alle informatie op die er te vinden was over BioTec. In minder dan een seconde verscheen er een reeks tabbladen voor haar scherm, die driedimensionaal stonden gerangschikt, respectievelijk op categorie en op chronologie. Ze bekeek de termen die op de tabbladen stonden: dierproeven, medicatie, genetische manipulatie, farmaceutische industrie, dierenwelzijn, p.r., oprichting, leiding & bestuur. Een erg summiere en oppervlakkige opsomming. Het chronologische rijtje was nog beperkter: 2015, 2018, 2026. Christa zuchtte. De laatste registratie was alweer acht jaar oud. Sinds de antiterrorismewetgeving haast paranoïde vormen had aangenomen, was de informatieverstrekking op GlobaNet steeds meer aan banden gelegd. Ook de door Patricia genoemde aankondiging van een volgende protestactie stond er niet bij.
Ze opende het tabblad ‘2008’ en liet de inhoud op haar bureau verschijnen.
‘3 mei 2015 – BioTec BV opgericht door P.J. Wanders, vanaf dat moment CEO (bron: KvK 196034640225)
Omschrijving activiteiten – het testen van de korte- en langetermijneffecten van bestaande en nieuwe medicamenten voor menselijk gebruik op geselecteerde proefdieren, waarbij de regelgeving zoals bepaald in het Europees Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder de Wet op de Dierproeven en de Wet op de Uitoefening Diergeneeskunde 1990 nadrukkelijk worden nageleefd.’
De naam van oprichter P.J. Wanders trok haar aandacht. Een bedrijfsnaam was als een dood object, zolang er geen mensen bij betrokken waren. Hij of zij kon BioTec een persoonlijk gezicht geven. Ze zocht naar meer gegevens over P.J. Wanders, hoewel ze het antwoord kreeg dat ze op voorhand al vermoedde:
‘Conform de wet Bescherming Persoonsgegevens zijn er voor civiele gebruikers geen gegevens beschikbaar van personen, tot 12 jaar na datum van overlijden. Specificeer of wijzig uw zoekopdracht indien u geen persoonsnaam bedoelde.’
Helaas. Er waren vast wel mogelijkheden om meer over Wanders te weten te komen. Ze kon bijvoorbeeld toestemming vragen om in de afgeschermde archieven van NedNews te komen, maar ze wist dat ze die toestemming niet zomaar zou krijgen. Rachida had haar sporen op dat gebied al verdiend en kon haar misschien van dienst zijn, maar Christa besloot eerst te kijken wat ze zelf kon achterhalen. Ze ging terug naar het rijtje tabbladen en opende ‘2026’.
’25 oktober 2026 – New Animal Rights Foundation dient een officiële aanklacht in tegen BioTec BV. Het bedrijf wordt beschuldigd van ernstige dierenmishandeling en overschrijding van de Wet op de Dierproeven. Op 2 november 2026 verklaart het gerechtshof Amsterdam de aanklacht ongegrond. De leden van New Animal Rights Foundation hebben tenminste 31 misdrijven gepleegd in 9 landen, waaronder brandstichting, bedreiging, ontvoering en vernieling van persoonlijke en openbare eigendommen. 12 van deze misdrijven staan geregistreerd
als terreurdaden.’
De laatste regel maakte duidelijk waarom het nooit tot een rechtszaak was gekomen. Wie zich eenmaal schuldig had gemaakt aan een terreurdaad, zoals de overheid steeds meer vormen van kleine criminaliteit omschreef, kon geen aanspraak meer doen op zijn of haar recht om anderen aan te klagen. Het artikel vervolgde nog enige regels over andere aanklachten van gelijke strekking, maar deze werden tenslotte allen gelinkt aan de New Animal Rights Foundation of andere stichtingen die zich bezighielden met dierenwelzijn. Het was een dood spoor.
Ze besloot nog een laatste tabblad te openen: ‘genetische manipulatie’.
‘BioTec BV / genetische manipulatie – datum onbekend. Op een niet nader genoemd moment tussen 3 mei 2015 en 15 juli 2027 start BioTec BV met genetische experimenten, toegepast op vissen, amfibieën en kleine zoogdieren, geselecteerd voor dierproeven binnen de regelgeving zoals bepaald in het Europees Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder de Wet op de Dierproeven en de Wet op de Uitoefening Diergeneeskunde 1990. BioTec BV heeft sinds 3 mei 2015 een licentie voor het testen van medicamenten op genoemde proefdieren en beschikt als zodanig over het recht om binnen de grenzen van de wet een beperkt aantal proeven met genetische modificatie uit te voeren. Dieren die aan deze modificaties zijn onderworpen, levend dan wel dood, worden steekproefsgewijs gecontroleerd door onafhankelijke inspecteurs. Het doel van genoemde genetische modificaties is het onderzoek naar en verbetering van de algehele geneeskunde.’
“Winkler!”
De barse stem van Schuurman scheurde als een roestige kettingzaag door de redactiezaal.
“Kom eens hier.”
Christa klikte alle BioTec mappen weg en liep naar het kantoor. Schuurmans geklaag scheen al begonnen nog voordat ze de deur had geopend.
“Ik begin me steeds vaker af te vragen waarom ik je ik dienst hou, als je dat maar weet.”
“Wat is er?” vroeg ze.
“Ik heb zojuist de ruwe opmaak van je artikel binnengekregen. Dit is toch gewoon stront met korsten.” Schuurman zette zijn ongenuanceerde beeldspraak kracht bij door met zijn harige arm afkeurend naar zijn scherm te zwaaien.
“Het heeft niks. Geen dynamiek, geen passie, geen uitdaging. En boven alles, geen verhaal.”
“Wat wil je dan dat ik er van maak?” vroeg Christa.
“Het komt allemaal op hetzelfde neer. Er wordt al jaren tegen die bedrijven geprotesteerd, de overheid heeft de echt rotte appels er jaren geleden al uit gevist en degenen die nog over zijn houden zich allemaal netjes aan de regels.”
“Ik weet het niet,” zei Schuurman. “Volgens mij heb je gewoon echt geen zin in dit verhaal.”
“Zet mijn vegetarische neefje maar tegenover mijn vader als hij een schnitzel wegwerkt en je hebt hetzelfde resultaat. Het is de eindeloze discussie tussen dierenliefhebbers en dierengebruikers. Denk je dat ik opzettelijk met een zwak artikel kom aanzetten als ik er iets moois van zou kunnen maken?”
“Je hebt vaak genoeg laten doorschemeren dat je liever iets anders zou willen.”
“Als je wil dat ik lekkere soep maak zul je me meer moeten geven dan een bouillonblokje.”
“Lul geen onzin, Winkler. Het enige dat ik van je vraag is dat je je eens gaat inzetten.”
“Ik herschrijf het wel,” bood ze aan.
“Niks daarvan, ik geef het door aan een ander en ik haal jou van dit artikel af.”
“Wat?” vroeg ze verbaasd. “Dat kun je niet menen. Ik heb hier weken aan gewerkt.”
“Doe nu niet alsof het een wereldverhaal is,” zei Schuurman. “Je beweerde net zelf nog dat het allemaal niks voorstelt. Nou, laat iemand anders er dan maar wat van bakken. Dan krijg jij een andere opdracht.”
“Geef me dan de zelfmoord van die bankier,” zei ze.
“Begin je weer? Dat is afgehandeld. Jij gaat eerst naar die vent met z’n energiebron en dan zien we daarna wel wat er nog voorbij komt.”
“Chef, nog koffie?”
Oh god, dacht ze, daar komt dat stuk verdriet ook nog.
Sander kwam binnen en plaatste een mok op een van de spaarzame lege plekjes op Schuurmans bureau.
“Is die uit de automaat of van die gore thermosfles?” vroeg Schuurman.
“Natuurlijk is die uit de automaat. Ik hoorde net dat hij gerepareerd is, dus ik heb meteen een kop voor u gehaald. Ik zou er zelf ook graag een nemen, maar ik moet gauw dat artikel corrigeren,” zei Sander.
Het was duidelijk. Christa bevond zich in één kamer met twee kerels die, wanneer ze niet in een baan om elkaar cirkelden, zichzelf allebei als het middelpunt van hun eigen universum beschouwden. Alle verdere discussie was overbodig en ze verliet het kantoor.
Johan Ruiters woonde in een afgeleefde woning aan de rand van de stad. Het pleisterwerk op de buitenmuren, dat ooit lichtgrijs was geweest, oogde grauw en gescheurd. De tijd had zijn groene sporen achtergelaten op de dakpannen die stil en vermoeid de seizoenen trotseerden. Sommigen hadden de strijd opgegeven en het veld geruimd voor zwart plastic, dat de gaten opvulde.
De smalle oprit naast het hoekhuis bestond voor een groot deel uit woekerend onkruid, slechts onderbroken door grijze stoeptegels die in een redelijk rechte lijn naar de poort leidden, waarachter de tuin lag. Op de oprit stond ook een oude Daihatsu Cuore. Het kenteken, met zijn combinatie van twee cijfers, twee letters en nog eens twee letters, verried dat de auto minimaal 25 jaar oud was. Dankzij de vele deuken, krassen en de dikke laag stof leek hij nog eens tien jaar ouder. Christa bekeek de auto met een glimlach en kon ineens des te meer waardering opbrengen voor haar moderne Triga, de EV die ze voor haar verjaardag van Bart had gekregen. Ze liet haar vinger over het stof op de motorkap van de Daihatsu glijden en trok een spoor van enkele centimeters om de originele kleur van de lak te bekijken. Een auto die zojuist de Dakar rally had gereden, was waarschijnlijk schoner geweest.
“Is het geen plaatje?”
Christa keek op. De poort aan het einde van de oprit was geopend en een lange, magere man met een ingevallen gezicht liep op haar af.
“U mag hem wel eens wassen,” antwoordde ze.
De man lachte. “Die auto staat al zo lang stil dat zelfs de regen hem niet meer krijgt schoongespoeld. Ik heb er al jaren niet meer in gereden.”
“Volgens mij is hij rijp voor de schroothoop,” zei Christa, terwijl ze door het vlekkerige zijraampje naar binnen probeerde te kijken.
“Vergis u niet,” zei de man. “Dit beestje was in zijn tijd de zuinigste benzineauto die er bestond. 1 op 20 reed hij, met een beetje geluk.”
Nu was het Christa die lachte. “Een liter benzine op 20 kilometer, dat klinkt nog altijd erg duur.”
De man klopte liefkozend op het dak. Hij zou er een donkerbruine hand aan hebben overgehouden, ware het niet dat zijn handen al even vuil waren als de auto. “Er was een tijd dat een liter benzine nog hetzelfde kostte als een liter cola. En toen dit karretje werd gemaakt, in 2007, begonnen mensen zich al ernstig zorgen te maken aan de pomp. Ik geloof dat we toen zo’n anderhalve euro per liter betaalden. En dan te bedenken dat dat nog een koopje was, vergeleken met wat ons nog te wachten stond.”
“En toen besloot u om een alternatieve brandstof te maken?” vroeg Christa in de hoop hiermee haar verhaal te kunnen beginnen. Ze stak haar hand in haar jaszak en haalde haar MP7 tevoorschijn.
“Welnee,” zei de man. Zo erg was het toen nog niet. Er zijn nog een paar modellen na deze verschenen. Ik geloof dat Daihatsu acht jaar geleden pas gestopt is met benzineauto’s. De laatste Cuore haalde zelfs 1 op 32. Op papier in elk geval. Maar komt u vooral verder.”
Terwijl de man zijn rechterhand naar haar uitstak, strekte hij zijn linkerarm in de richting van de poort. Christa schudde met lichte afkeer zijn hand, die vol zwarte smeer en God mocht weten wat nog meer zat. Ze voelde hem kleven toen ze hem losliet.
“Johan Ruiters,” zei de man. “Zegt u maar Jo.”
“Christa. Christa Winkler. Ik begreep dat u een revolutionaire nieuwe brandstof hebt uitgevonden.” Ze betrapte zichzelf op een volkomen gebrek aan enthousiasme in haar stem en even voelde ze zich onbeleefd, maar Johan Ruiters compenseerde haar ingetogenheid. Hij stak zijn arm enthousiast in de lucht en klopte met zijn andere hand op haar schouder.
“Revolutionair is het juiste woord, mevrouw Winkler. Ik zal de wereld doen veranderen en iedereen moet het weten.” Ze liepen de tuin in, terwijl Christa de olievlek op de schouder van haar duur betaalde jasje figuurlijk voelde branden.
De tuin zag er even toonbaar uit als het huis en de oprit. Het dorre gras lag bezaaid met auto-onderdelen, gereedschappen en de goedkoopste stukken uit de koopjeshoek van de plaatselijke bouwmarkt. Een tuinkabouter bleef, ondanks de vale verkleuringen van zijn muts en tuinbroekje dapper lachen, terwijl hij vlijtig duwde tegen de afgebroken restanten van wat ooit zijn trotse kruiwagentje was. De meelijwekkende kabouter stond in de schaduw van een kitscherig beeld, vermoedelijk plastic, van deze of gene Griekse godin. Een gedeelte van de tuinrand was voorzien van een lage bamboeschutting, die zo scheef stond dat hij elk moment kon omvallen. Hij was echter provisorisch met een stuk ijzerdraad verankerd aan een boom van de achterburen. Halverwege de tuin hield de schutting op en vormde een rij plastic zonnebloemen de rest van de afscheiding.
Midden in de tuin stond een andere auto. Deze was beslist nog ouder dan de Daihatsu. Op de roestige kofferbak van het vehikel ontdekte Christa het embleem van Citroën, al kon ze zich maar moeilijk voorstellen dat deze auto van hetzelfde fabricaat was als de hare. Afgezien van de exclusieve, dure auto’s die Bart verkocht aan zijn vermogende cliënten, zag ze er nog maar weinig op de weg die zo groot waren als deze. Los van de doffe, grijsblauwe kleur met zijn vele roestplekken en de halfbedekte achterwielen vond ze de wagen maar lomp en lelijk. Johan dacht er duidelijk anders over en terwijl hij zijn hand liefdevol over de motorkap liet glijden keek hij haar aan, mogelijk in afwachting van de reactie die uitbleef.
“38 jaar oud, wat zegt u me daarvan?” zei hij.
“Wat wilt u dat ik er van zeg?” vroeg Christa. “Dat ik het een mooie kleur vind? Donkervies?”
Johan bekeek de auto alsof iemand hem in zijn pas gepoetste keuken op een smerige vetvlek had gewezen.
“Ja, ja. Hij is van ‘96. Deze roesten nog gemakkelijk, maar hier heeft hij dan ook bijna veertig jaar over gedaan. Dat valt nog best mee hè.”
“En dit is uw proefkonijn voor de nieuwe brandstof?” vroeg Christa, die langzaam de indruk begon te krijgen dat Johan een te bont opgetuigde kerstboom was, waarvan niet alle lampjes het meer deden.
“Had u niet beter een auto uit deze eeuw kunnen nemen?”
“Absoluut niet,” zei hij. “Met een auto als deze kun je nog echt werken. Hier kan een eenvoudig mens nog onder de motorkap duiken met sleutel en schroevendraaier. Weinig digitale fratsen, zoals die overmaatse PC waarin u bent voorgereden.” Hij hief zijn handen op en voegde er haastig aan toe: “Met alle respect hoor.”
“Ziet u, mevrouw Winkler, in 2017 ging de olieprijs door de grens van 200 dollar per vat en iedereen klaagde steen en been over de brandstofprijzen. Maar intussen wel allemaal blijven tanken hè.”
“Als je afhankelijk bent van je auto heb je niet veel keus,” zei Christa.
“Dat klopt,” zei Johan en krabde aan een schurftige plek in zijn hals. Maar nog geen drie jaar later kostte een vat olie al 250 dollar. En de wereld had genoeg economische malaise achter de rug. Acht jaar George Bush, die gek met zijn Irak-oorlog, weet u nog? Dat had de Amerikaanse economie weinig goeds gedaan. Toen kwam de kredietcrisis en zakte het systeem nog verder in. President Obama had twee ambtstermijnen nodig om voor een klein beetje herstel te zorgen en toen werd die vermaledijde dollar ook nog duurder. Daardoor betaalden we in Europa dus nog meer voor de olie.”
Christa kende haar geschiedenis wel. “En toen begon u met uw brandstof?” zei ze.
“Inderdaad. Zeven jaar geleden besloot ik dat het tijd werd voor een alternatief. Dat hele gelazer met elektrische auto’s is leuk, maar kijk eens wat je tegenwoordig voor je stroom betaalt. En het grootste deel van die stroom wordt nog altijd opgewekt uit fossiele brandstoffen. Waanzin dus.”
Johan opende het portier en liet zich in de bestuurdersstoel vallen. De auto zakte met een vermoeid piepen en kraken enkele centimeters door zijn vering. Er klonk een holle klik toen hij ergens aan een hendeltje trok en terwijl hij ongestoord doorvertelde trok hij zich weer op uit de auto.
“Eerst dacht ik aan een auto op zonne-energie, maar dat hadden al zoveel mensen geprobeerd.
Kent u ze? Die kleine eenpersoonsautootjes waarmee ze door de woestijn reden? Compleet bedekt met zonnepanelen. Het waren net van die ufo’s.”
Intussen liep hij naar de voorkant van de auto en liet zijn vingers onder de motorkap glijden tot hij de sluiting had gevonden. Hij duwde even en trok vervolgens de motorkap omhoog.
“Dat was het ook niet. Zelfs de moderne zonnecellen van nu leveren echt niet genoeg energie om met een gerust hart in je auto te stappen. Je mag blij zijn als je het eerstvolgende oplaadstation haalt, vooral niet in ons zonovergoten landje.”
Terwijl hij voelde of de motorkap stevig op de haak rustte wees hij naar de bewolkte hemel. Christa keek op het display van haar MP7 om te zien hoe lang de man al bezig was met zijn betoog.
“Uiteindelijk heb ik gekozen voor water,” zei Johan en er verscheen een subtiele maar triomfantelijke glimlach op zijn gezicht.
“Water?” vroeg ze. “Dat is een grap, toch?”
“Ik maak beslist geen grap, mevrouw Winkler. Maar komt u gerust wat dichterbij.”
Christa liep naar hem toe en keek onder de motorkap. Ze zag een ouderwetse benzinemotor, zoals ze die wel vaker had gezien wanneer ze bij Bart op de zaak was geweest.
“Mooi beestje, nietwaar?” zei Johan. “120 pk en hij spint als een tevreden katje. Als hij eenmaal op temperatuur is.”
“Dat is fraai, meneer Ruiters, maar waar kijk ik nou naar, behalve een klassieke benzinemotor?”
“Johan, of Jo.“ corrigeerde hij haar. “Kijk, hier bevindt zich het elektrische gedeelte.” Hij wees op een amateuristisch in elkaar gestoken behuizing, deels van hout en deels van plastic. “Hier wordt de motor elektrisch aangedreven.”
“En waar komt die elektriciteit vandaan?” vroeg Christa.
Johan pakte haar bij de arm, waarmee hij haar trakteerde op een tweede vlek op haar jasje en ze liepen om de auto heen. Hij opende het linker achterportier. Waar ooit een achterbank had gezeten, waren houten panelen getimmerd, waarop zich een ingewikkelde constructie bevond van accu’s, spanningsmeters, een bedieningsdisplay en tientallen meters kabel in alle kleuren van de regenboog. Het zag er chaotisch en zelfs gevaarlijk uit.
Johan liep naar de achterzijde van de auto en wipte de kofferbak open, die blijkbaar niet meer van een slot was voorzien. Christa liet de verontrustende troep in de auto even voor wat het was en keek nieuwsgierig in de kofferbak, waarin twee grote cilindertanks waren gemonteerd. ‘Zout’ stond met dikke, zwarte letters op de ene tank geschreven, ‘zoet’ op de andere.
“Laat me raden,” zei Christa. “Zout water en zoet water?”
“Waarachtig helemaal juist,” lachte Johan opgetogen.
“Goed Johan, je hebt mijn aandacht. Vertel me hoe dit werkt. Geef me goud.”
“Kijk,” zei hij op plechtige toon. “Wat we hier hebben is een omgekeerde elektrodialyse.”
“Een wat?” vroeg Christa, waarmee ze wilde aanduiden dat hij vooral begrijpelijke taal moest spreken.
“Het principe is al in de jaren tachtig van de vorige eeuw bedacht,” zei Johan. “Het gaat er om dat je door middel van osmose energie opwekt uit twee verschillende substanties. In dit geval, zout en zoet water. Vanuit deze tanks gaat het zout water naar een kleine cel en het zoet water naar een naastgelegen cel. Tussen die cellen bevinden zich twee membranen. Een ervan laat kationen door en de ander laat anionen door. De chloridenionen, dat zijn negatief geladen deeltjes, springen naar de ene kant, terwijl de natriumionen, de positieve deeltjes, naar de andere kant gaan. Die beweging zorgt voor een spanningsverschil dat met behulp van elektroden kan worden opgevangen.”
Christa haalde haar schouders op. “Ik wil je op je woord geloven, Johan. Maar dit is Russisch voor mij. Ik stel voor dat je dat ding start en me laat zien dat het werkt.”
Johan mompelde iets onverstaanbaars en nam plaats achter het stuur. Christa hoorde wat mechanisch gerommel toen hij de koppeling intrapte en de sleutel omdraaide. De motor sputterde en bleef vervolgens stil. Hij ondernam een nieuwe poging, maar weer startte de motor niet. Een derde onsuccesvolle poging volgde, vergezeld van een kleurrijke vloek.
Hij stapte uit, liep om het geopende achterportier en stak zijn hoofd naar binnen. Terwijl hij opnieuw in zichzelf mompelde toetste hij het een en ander in op het display en draaide aan een paar knopjes. Christa’s bedenkingen groeiden, maar Johan bleef enthousiast en nam weer plaats achter het stuur. Hij probeerde de auto opnieuw te starten, wat gepaard ging met wilde bewegingen van zijn voet op het gaspedaal en zijn hand aan het stuur. Zijn mompelen ging over in consequent vloeken en de auto protesteerde hoestend en ratelend, met al zijn onderdelen, als twee oude honden die elkaar toeblaften, maar de kracht niet meer hadden om te bijten.
Tot Christa’s verbazing, en waarschijnlijk ook die van Johan zelf, begon de motor bij een laatste poging ineens te pruttelen. De auto klonk allesbehalve stabiel, schokte op zijn veringen en het ontbrak het oude ding waarschijnlijk zelfs aan genoeg kracht om ook maar een meter vooruit te komen, maar de motor draaide. Met een triomfantelijke grijns stapte Johan uit, terwijl de auto doorstotterde.
“Het probleem is dat ik een enorm aantal cellen in serie heb moeten schakelen en dat zorgt nogal voor wat instabiliteit.”
“Hoeveel cellen zitten er in?” vroeg Christa.
“Op dit moment driehonderd stuks,” zei Johan vol trots.
“En zeg eens eerlijk, hoeveel zijn er nou nodig om die wagen echt te laten rijden?”
Johan zweeg even en krabde opnieuw met zijn zwartgerande nagels aan de schurft in zijn hals.
“Volgens mijn berekeningen, zo’n acht à negen duizend.” Hij probeerde zijn sombere uitspraak teniet te doen door er direct een opgetogen lach tegenaan te gooien. “Maar u ziet het, de motor draait al, nietwaar?” En vrolijk gaf hij een ferme klop op het dak van de auto. Een klop, die onmiddellijk werd beantwoord met een harde knal van de uitlaat, die het einde betekende van het terminale gehoest van de motor. Met een laatste pruttel en het langzaam verstommende geratel van metalen onderdelen sliep de auto weer in. Johan krabde op zijn hoofd en mompelde opnieuw iets dat alleen hijzelf kon verstaan.
Christa had het gevoel dat ze was uitgenodigd voor een avond uit eten en genoegen had moeten nemen met een bedorven kroket uit de muur. En het ergste was dat ze het van tevoren al had verwacht.
“Meneer Ruiters... Johan... wanneer denkt u dat u een goed werkend prototype zult hebben? Ik bedoel, een auto waarmee u ook echt de weg op kunt?” Haar vraag was eerder symbolisch en afrondend dan oprecht geïnteresseerd.
Johan dacht diep na, maar keek als een kind van zeven dat zojuist was gevraagd om uit te leggen hoe een kerncentrale werkt en besloot toen: “Vijf jaar. Over vijf jaar heb ik beslist een auto die echt kan rijden. Tenminste, als ik genoeg geld krijg om het systeem verder uit te werken. En als ik een manier vind om de cellen te verkleinen tot een fractie van hun huidige grootte. Of een hele grote auto.” Bij zijn laatste woorden strekte hij zijn armen uit zover hij kon, waarbij hij met zijn rechterhand het foute beeld van de Griekse godin omstootte. Het was inderdaad van plastic. De laatste helft van het kabouterkruiwagentje moest er echter aan geloven.
Christa bedankte hem voor zijn tijd en sloeg beleefd maar vastberaden zijn aanbod af om binnen nog een kopje koffie te drinken. Pas toen ze haar met olie besmeurde jasje had uitgetrokken, het voorzichtig op de achterbank had gelegd en het vertrouwde zachte snorren van de kleine elektromotor in haar auto hoorde, voelde ze zich weer gerust. Met een MP7 speler vol technisch geklets reed ze weg, verzekerd van een artikel achter in de zaterdagbijlage met twijfelachtige nieuwtjes.
Ondanks het enthousiasme van Johan Ruiters was Christa lekker vroeg thuis. Ze besloot haar tijd te gebruiken om een smakelijke maaltijd te bereiden. De laatste tijd hadden zij en Bart een beetje langs elkaar geleefd, vooral door zijn drukke werkzaamheden en vanavond zouden ze eindelijk weer eens samen kunnen eten. Ze had onderweg een tussenstop bij de supermarkt gemaakt en alles ingeslagen om een maaltijd te maken waar vooral Bart van zou genieten. Ze had een verse fruitsalade voorbereid met mango, ananas en druiven en op de plaat stond een pan met pasta te dampen. Nog even de tilapiafilets kruiden en paneren en dan kon ze gauw naar boven gaan om zich om te kleden.
Toen Bart om half zeven thuis kwam stond de tafel voor hem gedekt.
De kaarsen brandden, de glazen waren gevuld met zijn favoriete witte wijn -iets te droog voor haar smaak- en de keuken was ondanks de goede afzuiging gehuld in smakelijke geuren. Het licht was gedimd in een zachte combinatie van avondrood en pastelgeel. De hele kamer ademde romantiek uit.
Bart trok zijn jas uit en gaf Christa een routineuze kus. Ze had haar lange, zwarte haar opgestoken en zich opgemaakt. Iets teveel make-up naar haar smaak, maar zoals Bart het graag had. Ze droeg de fijne gouden ketting die ze van hem had gekregen toen ze een jaar bij elkaar waren. Nog niet zolang geleden waren het twee jaar geworden, maar die dag was door overwerk stilletjes voorbij geslopen. Haar korte, zwarte cocktailjurkje accentueerde haar slanke lichaam en ze had het gevoel dat ze zich niet beter aan hem kon presenteren. Bart ging aan tafel zitten en bekeek de fruitsalade.
“Zijn dat olijven?” vroeg hij.
“Nee, lieverd. Dat zijn druiven. En mango en ananas.”
“Dan is het goed.”
Frank Sinatra zong zijn prachtige Something Stupid.
Christa ging zitten en hief haar glas, terwijl Bart in zijn salade prikte. Ze wachtte geduldig tot hij het zag.
“Oh ja,” mompelde hij en pakte zijn glas, dat hij tegen het hare tikte. “Op ons dan maar, hè.”
“Hoe was je dag, lieverd?” vroeg Christa.
Bart had twee stukken ananas en een druif aan zijn vork geregen en stak ze in zijn mond, alvorens hij een vervelend verhaal begon te vertellen over inkoopfacturen die niet klopten, een klant die niet tevreden was met de kleur van zijn auto en de opnieuw gestegen brandstofkosten, waardoor de winstprognose naar beneden moest worden bijgesteld. Zijn inkomen zou dit jaar waarschijnlijk maar met 8 procent stijgen en daar was hij allerminst gelukkig mee.
Christa luisterde hoe hij zijn hart luchtte en zweeg minzaam. Minutenlang.
Na de fruitsalade diende ze de pasta en de vis op en probeerde zichzelf tussen eetkamer en keuken van haar verleidelijkste kant te laten zien. Ze liep haar mooiste loopje, precies zoals ze geleerd had in haar tienerjaren, toen de kunst van het verleiden nog een belangrijk ritueel was. Ze liep met kleine pasjes, haar voeten voor elkaar, niet naast elkaar en ze hield haar rug, schouders en nek in een rechte lijn. Verdomd, ze hadden niet alleen een boek maar zelfs een bloemenvaas op haar hoofd kunnen zetten.
Alle moeite, verhuld in het zwarte jurkje scheen voor Bart echter even magisch te zijn als een regenachtige dorpskermis voor een kind dat zojuist uit Disneyland was gekomen.
“Ken je deze ketting nog?” vroeg Christa en ze helde voorover toen ze de borden op tafel plaatste. Ze toonde Bart niet alleen het glimmende kettinkje dat hij haar ruim een jaar geleden liefdevol had omgehangen, maar ook haar meest charmante decolleté. Bart sneed een groot stuk van zijn vis af en propte deze in zijn mond.
“Zegt me niks. Nieuw?”
Christa schoof weer terug op haar stoel. “Ik vroeg toch of je hem nog kende? Hoe kan hij dan nieuw zijn? Die heb je me zelf cadeau gedaan, weet je nog?”
“Oh, nou het zal wel. Dat onthoud ik echt niet,” kauwde hij.
Hij dronk zijn glas wijn, dat nog halfvol was, leeg en tikte met zijn nagels tegen het glas. “Is er nog?”
Christa liep naar de keuken, pakte de fles en schonk beide glazen opnieuw vol. Met haar mooiste achteraanzicht liep ze terug naar de keuken om de fles terug te zetten. Toen ze zich omdraaide had Bart zijn ogen op zijn bord gericht om een donker randje van zijn vis te snijden.
“Zullen we het gezellig maken vanavond?” probeerde Christa. “Ik kan je eens lekker masseren. Of we nemen samen een bad, wat vind je daarvan?” Om haar woorden kracht bij te zetten schoof ze in een langzame beweging een van de dunne bandjes van haar schouder.
“Nee, ik moet vanavond nog terug naar de zaak om een hoop bij te werken. Ik ben vanmiddag veel te lang opgehouden door die lul van een boekhouder. Ik had het beter allemaal zelf kunnen doen, dan was ik al lang klaar geweest.
“Kan dat niet tot morgen wachten?” vroeg Christa op vriendelijke toon en liet haar vingers zachtjes over de rug van zijn hand glijden.
“Nee Christa, ik moet dit afmaken. Een dag heeft maar 24 uur en ik heb er eigenlijk 30 nodig. Als jij wilt genieten van mooie kettingen zoals die, dan zullen we ook het geld moeten verdienen.”
Christa schoof haar schouderbandje terug en zuchtte, waarna ze zwijgzaam aan haar vis begon. Erg lekker smaakte hij ineens niet meer.
Bart keek haar een moment aan. Ging hij nog iets zeggen? Ze wachtte zijn reactie af. Misschien had hij de hint toch begrepen.
“Vind je het goed als ik de tv aanzet? Dan moet wel die muziek wat zachter,” mompelde hij.
Ze sloot haar ogen en kneep zwijgend in haar vork.
De maaltijd eindigde in stilte. Ze had de muziek demonstratief uitgezet en daarbij was de hint aangekomen dat hij weinig tactvol was geweest. Hij kwam haar tegemoet door de tv uit te laten, maar een verdere tegemoetkoming zat er niet in. Wanneer Bart merkte dat hij iets verprutst had liet zijn trots het niet toe om zich te verontschuldigen. Met zwijgzaamheid moest ze het maar doen.
Bart trok zijn jas aan en reed terug naar de zaak. Christa maakte haar haar los en blies de kaarsen uit. Twee kleine rookpluimpjes dwarrelden stilletjes omhoog en verdwenen in het niets. De restjes pasta en vis op haar bord waren stille getuigen van haar eetlust die alweer eens verstoord was door zijn afstandelijke en ongevoelige gedrag. Ze had echt gehoopt op een fijne, romantische avond, maar het was weer het oude liedje geworden. Bart had de laatste tijd nog uitsluitend oog voor zijn werk en zijn vrienden. Terwijl ze naar de woonkamer liep met het plan om voor de tv neer te ploffen kwam Christa voorbij de lange spiegel in de eetkamer. Ze hield even halt en bekeek zichzelf.
Haar zwarte pumps, donkere nylons, het strakke jurkje dat alles accentueerde waar Bart zo voor gevallen was en het iets-teveel aan make-up, dat haar ogen zo groot maakte, waar hij eveneens van hield. Haar lange haar glom in het zachte licht dat achter haar scheen. Helemaal niet slecht, al zei ze het zelf. Maar het gouden kettinkje om haar hals miste de glans waarmee het ooit had geschitterd.
Wat was er gebeurd? Wat ontbrak er in deze reflectie dat er twee jaar geleden wel nog was? Waar precies was ze hem onderweg kwijtgeraakt?
Op het dressoir lag haar tas nog. Ze pakte hem op, om hem op de gang op te hangen en bedacht zich dat haar MP7 nog in haar jaszak zat. Ze besloot hem er uit te halen, voordat ze hem zou vergeten wanneer ze het jasje naar de stomerij bracht om de olievlekken te laten reinigen. Op het display zag ze de verschillende opnames: ‘J. Ruiters’, ‘BioTec’. Ze legde de MP7 op het kastje onder de kapstok, maar de naam BioTec bleef in haar hoofd hangen.
Even wilde ze teruglopen naar de woonkamer, maar toen draaide ze zich om, pakte haar andere jas en een minuut later zat ze in haar auto. De poort rolde open, ze reed achteruit en maakte dat ze weg kwam.
Ze had geen idee waarom ze naar BioTec reed. Gisteravond had ze er niets kunnen ontdekken en de kans was klein dat er nu meer te zien zou zijn. Maar misschien was dat wel juist wat haar aandacht vasthield. Of was het de jongen die op dat late tijdstip het bedrijf had verlaten en op een nog opmerkelijker tijdstip was teruggegaan?
Het duurde niet lang voor ze aankwam op de verlaten J.F. Kennedylaan. Het gebouw was gehuld in dezelfde spaarzame LED-verlichting als gisteravond, terwijl het kale terrein in de omgeving volledig in duisternis was gehuld. Ze parkeerde haar auto op de plek waar ze eerder ook had gestaan en wachtte.
Ze wachtte tien minuten.
Twintig minuten.
Een half uur.
Ze zette de radio aan en luisterde onaandachtig naar de muziek. De radio ging ook weer uit. Ze staarde naar de hoofdingang die gesloten bleef alsof er nooit iemand in het gebouw was geweest en er ook nooit zou komen. Ze staarde naar de achterste zijingang. De stalen deur waar de jongeman onverwacht uit was gekomen. Ook deze deur bleef gesloten. Misschien was hij er vandaag helemaal niet. Misschien was hij er wel, maar kwam hij niet naar buiten.
Misschien was hij al naar buiten gekomen.
Christa ging ineens rechtop zitten en startte haar auto. Enkele ogenblikken later parkeerde ze hem voor de kroeg aan de andere kant van de spoortunnel.
Een viertal mannen zat te kaarten aan het tafeltje in de hoek. Allen keken ze op toen ze binnenkwam. Een groepje dames op leeftijd bekeek haar even met een bedenkelijke blik en vervolgde toen het gesprek waarin ze verwikkeld waren. Slechts een van hen bleef staren, maar keek langs Christa naar haar man, die aan de pokertafel zat en nog steeds naar de langharige schone keek die zojuist was binnengekomen. Ook de oude man achter de bar keek haar aan, terwijl hij onsmakelijk stond te kauwen. De enigen die niet keken waren de drie jongelui die achterin de zaak verwikkeld waren in een potje poule.
Ze was zich ineens heel erg bewust van het sexy jurkje dat ze nog steeds droeg, ook al had ze haar jas nog aan. Het stond haar goed, maar dit was de plek noch het moment om het te dragen. Ze besloot te doen alsof ze de blikken niet had opgemerkt en liep zo neutraal mogelijk naar de bar, waar ze plaatsnam op een kruk en een biertje bestelde.
“U was hier gisteravond ook, is het niet?” vroeg de oude barman, terwijl hij haar biertje voorzette en haar direct liet afrekenen.
“Ja, ik woon hier nog maar pas,” zei Christa. Ze wist niet zeker waarom ze dit zei, maar het leek haar verstandig om geen argwaan te wekken in een bar waarin zoveel ogen op haar waren gericht. Gelukkig merkte ze dat iedereen zich alweer volledig had gericht op zijn of haar eigen zaken en ze voelde zich genoeg op haar gemak om haar jas uit te doen. De barman leek niet echt geïnteresseerd in haar geschiedenis en ook niet in de reden waarom ze zo chique gekleed was. Zwijgzaam kauwend liep hij naar de andere kant van de bar en stortte zich op zijn drukke schema van leunen op de tap.
Christa nam een slok van haar bier en keek even om zich heen. Ze was nooit echt een kroegtype geweest. De donkere sfeer, de vaak bedompte lucht en de veelal tenenkrommende muziek die ze had meegemaakt in de enkele kroegen waar ze in haar studententijd was geweest hadden ertoe geleid dat ze in haar vrije tijd liever naar een leuk restaurant ging, naar de bioscoop of een avondje cabaret. In een kroeg wist ze meestal niet goed wat ze moest doen, behalve zitten, drinken en praten over de spreekwoordelijke koetjes en kalfjes.
Ze staarde voor zich uit en probeerde de namen te lezen op de etiketten van de vele flessen drank die achter de bar stonden, toen ze rechts van zich het geluid van de deur hoorde.
“Zo, Matt. Ben je d’r weer jongen?” kauwde de barman. Christa keek om en zag de BioTec jongen die zijn jas uittrok en plaatsnam aan de bar.
“Goedenavond,” zei hij, zonder daarbij iemand echt aan te kijken. Zijn groet was waarschijnlijk gericht aan de barman, maar Christa greep haar kans.
“Goeienavond,” zei ze.
De jongen bestelde een cola.
“Matt, is het niet?” zei Christa voorzichtig en ze stak haar hand uit.
“Eh, ja,” zei hij en gaf haar een hand. “En jij bent?”
In een reflex bedacht ze de eerste naam die in haar op kwam.
“Rebecca. Rebecca van der Zee.” Ze wist niet hoe goed hij, of de andere mensen in de kroeg, de krant lazen, maar haar naam stond regelmatig vermeld bij de artikelen die ze schreef en ze wilde in geen geval dat Matt er achter zou komen dat ze journaliste was. De naam van haar oude schoolvriendinnetje dat tegenwoordig aan de andere kant van het land een ambitieuze carrière als thuiskapster nastreefde zou vast en zeker weinig bekendheid in dit gezelschap genieten.
Ze pakte haar biertje en schoof op naar de lege kruk tussen haar en Matt.
“Waar kom je vandaan, Matt?” vroeg ze zo onschuldig mogelijk. Ze had door ervaring geleerd dat ze met de juiste opslag van haar donkere ogen een lieve, naïeve uitstraling kon simuleren die paste bij een onbezonnen schoolmeisje dat nog maar net in de wijde wereld kwam kijken.
Matt aarzelde even. “Hier vlakbij. En jij?”
Zijn laatste twee woorden waren die waarop ze had gehoopt. Zijn wedervraag gaf blijk van mogelijke interesse, of tenminste de wil om een gesprek aan te gaan.
“Ik ook,” lachte ze nog altijd even vriendelijk. “Ik woon hier nog maar pas, dus ik moet me hier nog een beetje thuis gaan voelen. Vandaar dat ik de plaatselijke kroeg maar eens heb opgezocht.”
“Waar woonde je eerst dan? Waarom kom je in een saaie wijk als deze wonen?” vroeg Matt.
Christa had het gevoel alsof haar brein een jumpstart kreeg. Ze had zich absoluut niet voorbereid op een toneelstukje als dit en ze hoopte dat haar antwoorden er zo natuurlijk en overtuigend mogelijk uit kwamen.
“Ik kom uit het noorden van het land,” zei ze om zich meteen daarna bewust te raken van haar accent dat allesbehalve noordelijk klonk. “Maar ik ben wel vaker verhuisd.”
“Hoe komt dat?” vroeg hij. “Is het voor je werk?”
“Ja,” zei ze en nam een slok om bedenktijd te winnen. “Ik ben freelancer en ik werk vaak langere tijd op projectbasis. Dan is het gemakkelijker om te verhuizen dan elke dag het halve land door te reizen.
“Wat voor werk doe je dan?” vroeg Matt. Hij was oprecht geïnteresseerd. Dat was geweldig, maar ook risicovol. Als ze een vreemd antwoord zou geven, of helemaal niet wist wat ze moest zeggen, dan zou hij misschien afhaken.
“Ik ben restaurateur,” zei ze, verheugd over haar eigen vindingrijkheid. “Je weet wel, kerken, musea, monumenten.”
“Dat is interessant,” zei Matt. “Wat voor restauratiewerk doe je precies?”
“Voornamelijk schilderwerk,” zei ze. “Ik maak oude schilderingen schoon en herstel de beschadigingen. Op dit moment ben ik bezig in die kerk achter het stadion.”
“Oh, ik heb geen idee hoe die kerk heet,” zei Matt. Christa had het vermoeden dat hij niet eens wist dat daar een kerk stond en ze besloot ter plekke een naam te bedenken, nu ze toch op dreef was.
“De St. Pancratiuskerk, die ken je toch wel?” zei ze. De naam hoorde bij de kerk waarin haar ouders waren getrouwd en het klonk overtuigend, al realiseerde ze zich dat ze voorzichtig moest zijn in haar enthousiasme. Er konden meer mensen meeluisteren en er hoefde er maar een te zijn die wist hoe de kerk achter het stadion echt heette.
“Hoelang moet je daar werken?” vroeg Matt.
“We zijn pas deze week begonnen met de inventarisatie. Als we eenmaal weten hoe het interieur er aan toe is kunnen we bepalen hoelang het gaat duren. Het kan een kwestie van weken zijn, maar ook van maanden. Dat is voor mij ook telkens weer een verrassing. Daarom heb ik dus hier in de stad een flatje gehuurd.”
Op dat moment voelde Christa het bloed naar haar gezicht stijgen. Ze had zich zojuist flink versproken, want in de hele wijk rond de kroeg bevond zich geen enkele flatwoning. Gelukkig leek dit feit aan Matt voorbij te gaan. Misschien had hij het niet gehoord, misschien wist hij het zelfs niet. Christa dronk haar glas leeg.
“Wil je nog een biertje?” vroeg Matt.
Christa glimlachte. “Heel graag.”
Beet.
Matt bestelde voor haar en ze wist dat ze op de goede weg was. Het leek er op dat ze zijn vertrouwen had gewonnen, al was het maar dankzij het zwarte cocktailjurkje.
“Wil jij niet ook een biertje?” vroeg ze en gaf hem voorzichtig een ondeugende blik.
“Ja, da’s eigenlijk wel lekker,” zei Matt en bestelde een tweede glas. Hij maakte een wat naïeve indruk en Christa had de indruk dat hij geen grote drinker was. Ze besloot het gesprek luchtig te houden en sprak over het weer, over een film die ze onlangs had gezien en tot haar eigen verbazing hield ze een betoog over de geschiedenis van de spijkerbroek, alleen omdat hij die toevallig droeg. Intussen trakteerde ze hem op een tweede biertje en ze merkte dat dat al voldoende was om hem wat losser te maken.
“Waar woon je precies?” vroeg ze, nadat ze niets meer wist te vertellen over Levi Strauss en zijn denim broeken.
“Bij BioTec,” zei Matt en keek direct geschrokken, alsof hij uit de school was geklapt over een groot geheim dat hem was toevertrouwd. De alcohol had zijn tong iets te los gemaakt.
“Bij BioTec?” vroeg ze. “Dat is toch dat dierproefbedrijf hier achter het spoor?”
Matt stamelde even. “Ja, nou ja, ik werk daar. En ik maak er zoveel uren dat ik er maar ben gaan wonen.”
Christa glimlachte en raakte zijn been aan met haar hand. “Dat vind ik merkwaardig. Je gaat toch niet bij je baas wonen omdat je veel uren maakt?”
“Tja, het maakt mij niet uit om daar te wonen,” zei Matt. Christa voelde dat ze de leiding over het gesprek had gekregen en hij nu degene was die zich onzeker en voorzichtig moest voelen. Dat gaf haar zelfvertrouwen en ze besloot nog wat meer charmes in de strijd te gooien.
“Lieverd, dat geloof ik niet. Zelfs al heb je nog zo’n belabberd privéleven, dan ga je toch niet op je werk wonen?”
Ze zag de twijfel in zijn ogen, maar Matt scheen er niets over kwijt te willen.
“Laten we niet over werk praten,” zei hij en keek over zijn schouder naar de jongelui die langs liepen terwijl ze hun jassen aan trokken. “De pouletafel is vrij. Zullen we?”
Christa had weinig ervaring met het spel, maar iets zei haar dat dit ook voor Matt gold. Ze stak speels haar arm uit, gebarend dat hij deze moest pakken. Matt wist niet goed hoe hij met deze hint moest omgaan, maar haar brede lach was zo uitnodigend dat hij niet kon weigeren. Hij stapte van zijn kruk en liet zich verleiden tot een potje poule.
Matt was bepaald niet onaantrekkelijk. Er was iets, iets dat als een sluier over hem heen hing, maar ze kon haar vinger er niet goed op leggen. Hij had iets wereldvreemds, alsof hij jaren op een klein eiland had bewoond en nog maar kort geleden naar de haven van de echte wereld was gevaren. Zijn kleding was eenvoudig maar onberispelijk, zelfs de spijkerbroek en het geruite hemd die hij vandaag droeg, maar het was te netjes. Het hemd vertoonde geen kreukje, de broek geen enkele slijtage.
God wist dat ze haar mannen wel eens anders had gezien. Háár mannen? Christa betrapte zichzelf op die gedachte toen ze op haar beurt stond te wachten, terwijl hij schoot.
Ze was toch niet voor hem gevallen?
Welnee, al was ze wel te spreken over zijn mooie zwarte haar en zijn opvallend helderblauwe ogen. Hij was, zoals Bart een van zijn auto’s zou omschrijven, een prachtig ding dat zojuist onder het plastic uit was gehaald, maar hij kon zich pas bewijzen als hij goed was ingereden.
Nee Christa, dacht ze. Jij gaat helemaal niemand inrijden. Je hebt een serieuze relatie en je houdt je hoofd koel, zeker bij iemand die je niet kent. Ook al is hij, nou ja, knap, op zijn eigen manier.
“Jij bent,” zei Matt.
“Oh ja,” zei ze. Ze had in de ruimte staan staren. De ballen lagen niet zo heel gunstig en welke ze ook koos, ze zou over de tafel heen moeten hangen, omdat ze te klein was om er gemakkelijk bij te kunnen. Ze nam haar keu en liep naar de andere kant van de tafel, waar haar geheimzinnige medespeler op haar wachtte.
“Maak eens wat plaats, mijn waarde tegenstander,” zei ze plechtig en wachtte tot hij achteruit stapte, waarna ze probeerde de witte bal te bereiken. Ze boog zich over de tafel, klein als ze was, en ze besefte dat ze Matt een gratis logeplaats bood wanneer het ging om uitzicht op haar achterste, dat strak in het kleine cocktailjurkje zijn kant op stak. Niet gepland, maar een gelukkig toeval.
Ze schoot de witte bal weg en miste de blauwe bal waarop ze had gemikt, maar dat was niet belangrijk. Hoewel hij achter haar stond was ze er instinctief bijna zeker van dat hij haar welgevormde billen met interesse bekeek en aangezien ze zijn aandacht had willen vangen voelde het als een schot in de roos. Christa verloor het spelletje poule van iemand die het spel waarschijnlijk nooit eerder had gespeeld, maar begon met een gevoel van overwinning aan de volgende ronde.
Ze speelden door tot Matt in de zesde ronde de laatste bal met een behendige treffer in de pocket schoot.
“Volgens mij brengt dat de eindstand op vijf tegen één, Rebecca.”
“Mijn complimenten,” zei ze. “Waar heb je zo goed leren spelen?”
“Nergens, het is een kwestie van concentratie, een vaste hand en een goed oog,” zei hij.
“Met andere woorden, ik ben gewoon heel erg slecht.”
“Dat heb ik niet gezegd.”
Ze lachte. “Het is al goed, je hebt eerlijk gewonnen. Wat voor prijs ben ik je schuldig?”
Hij stak zijn handpalmen op. “Ho, ik wil geen geld. Het was maar een vriendschappelijk spelletje.”
Ik had het ook niet over geld, dacht ze, maar ze besloot om geen andere suggesties te opperen. Hij was misschien goed in poule, maar des te slechter in hints.